Parasha Shmini: Hebben we te maken met een verschrikkelijke God?

Karen en Yair Strijker maakten in 2013 alijah naar Israël.

De parasha van deze week is Shmini (Achtste). We lezen Lev. 9:1-11:47. Haftara: 2 Sam. 6:1-7:17. Nieuwe Testament: Hebr. 7:1-19.

Het begint allemaal zo mooi, Aharon en zijn vier zonen zijn zeven dagen in het heiligdom geweest. Afgezonderd hebben ze zich voorbereid op hun taak als priesters voor het volk. Op de achtste dag roept Moshe hen om voor de allereerste keer te offeren voor zichzelf en voor het volk, en deze offers worden geaccepteerd door God: met een steekvlam consumeert Hij de gaven.

Maar dan: Nadabh en Abihu zijn hierdoor blijkbaar zo van onder de indruk dat ze een offer aan Hem brengen wat Hij niet geboden had en ze bekopen het meteen met de dood. Zonder waarschuwing, zonder begrip voor het feit dat ze het vast en zeker goed bedoeld en uit liefde gebracht hebben. Aharon staat erbij en kijkt ernaar en krijgt te horen dat hij, noch zijn andere twee zoons de kleren mogen scheuren om te rouwen. Het zijn immers de priesterkleren. Ze mogen hun plek niet verlaten opdat ze niet sterven en ze mogen hun verdriet niet verzachten met wijn. Wat een ongelofelijke klap. Met wat voor een verschrikkelijke God hebben ze te maken?

Moshe wordt vlak daarop boos op hen, ook nog(!), omdat ze het zondoffer niet gegeten hebben, maar geheel verbrand. Begrijpelijk dat ze echt geen trek meer hadden en Aharon zegt dat dan ook tegen Moshe: ‘Denk toch aan wat mij overkomen is, zou het werkelijk goed geweest zijn in Gods ogen als ik het gegeten had?’ (vs. 19). Dit zondoffer had gegeten moeten worden omdat de priesters in feite de zonden van het volk in zich opnemen, dragen, letterlijk opeten (vs. 17), daarom is Moshe zo boos in eerste instantie. Echter, na uitleg van Aharon is het goed in zijn ogen. Wat opvalt in deze geschiedenis is dat dit allereerste offer voor het volk dus niet door de priesters is gedragen, gegeten en is dat dan niet een heenwijzing naar het Offerlam, Die als Enige dit offer wel op Zich heeft genomen? Het is vast geen toeval.

In de haftara weer zoiets: de Ark wordt op een nieuwe wagen geladen en naar Jeruzalem gebracht. De ossen struikelen en Uza, die naast de wagen loopt, probeert goedbedoelend de ark van een val te redden. Hij moet het bekopen met de dood. David wordt kwaad op God en noemt de plek waar dit gebeurde Perets-Uzah עזה-פרץ, oftewel kloof van Uza omdat God daar Uza doorkliefd heeft. Toch danst David daarna verder voor de ark uit en haalt zich de minachting van zijn vrouw Michal, de dochter van Saul op de hals omdat Hij in zijn ondergoed aan het dansen is. Wat verwarrend allemaal, men zou geneigd zijn om Michal groot gelijk te geven: Aharon en zonen krijgen speciale kleren aan en David doet dit even! Toch stelt God hem blijkbaar in het gelijk; Michal blijft voor de rest van haar leven kinderloos. Tja, wij zeggen allemaal dat God goed is, maar uit deze teksten blijkt dat Hij tevens een verschrikkelijk God is, met Wie absoluut niet te spotten valt. Het voelt ongemakkelijk…

Dan wil David een tempel bouwen en misschien ligt er een antwoord in het volgende. Gaat David aan het bouwen? Nee. Hij gaat naar de profeet Nathan en spreekt erover. In plaats van eigenmachtig iets te doen, zoekt hij eerst de wil van God door de profeet te benaderen. Het komt aan op pure gehoorzaamheid. Als Nadabh en Abihu dit ook hadden gedaan, was het plan om te offeren hen afgeraden door Moshe en hadden ze nog geleefd. In het geval van Uza lag het nog anders: het was de schuld van David dat de ark niet naar behoren vervoerd was; hij had de kronieken niet erop nageslagen en wist daardoor niet dat de ark aan de draagbomen vervoerd had moeten worden. Toch blijft die kwestie van de gehoorzaamheid in gedachten hangen. Hoe vaak doen wij goedbedoelend ook maar iets voor God, zonder gevraagd te hebben of Hij dit eigenlijk echt wel wil? Hoeveel mensen lopen er tegenwoordig rond met veel te veel last op hun schouders, denkende dat het allemaal van God is? Gelukkig maar dat Hij mensen niet ter plekke doet doodvallen, zoals in deze beide geschiedenissen, echter, men put zich vaak uit in allerlei goedbedoelende doodvermoeiende drukte, die misschien niets met pure gehoorzaamheid te maken heeft; het vergt meer moed om op Hem te wachten, dan om allerlei dingen te doen omdat we denken dat Hij dat van ons vraagt en weten we wel zo zeker dat Hij het vraagt?

In Hebreeën gaat het over Malkhitsedeq מלכיצדק ,de Koningpriester van Shalem שלם ,de voorgestalte van Jehoshua, Die Zelf aan het kruis riep: ‘Nishlam,’ oftewel: ‘Het is volbracht!’ Er kan weer shalom zijn omdat Hij dit uitriep: “De strafmaat is vol.” In vs. 8 doelt de schrijver erop dat Malkhitsedeq niet meer sterft, al tienden in ontvangst neemt voordat er nog maar sprake was van een stam Levi, welke pas veel later de tempeldienst met het brengen van de offers zou vervullen, diepe teksten allemaal en het doet denken aan Hem over Wie gesproken is: “Hij was het Lam, geslacht sedert de grondlegging der wereld.” (Openbaring 13:8b). Al ver voordat Hij in de gestalte van de Gekruisigde ten tonele verscheen, lag dit plan al klaar…

Yair en Karen Strijker van Studiehuis Reshiet maakten november 2013 met hun kinderen Ruth en Shmuel alija naar Israël. Na een roerige tijd in Sde Tsvi, hemelsbreed 16 kilometer van Gazastad, verhuisden ze januari 2015 naar Na’ale in Samaria, waar ze volgens de profetie van Jeremia 31:6 de volken oproepen naar Jeruzalem te komen om ‘te leren van onze God’. 

Wees de eerste die reageert op "Parasha Shmini: Hebben we te maken met een verschrikkelijke God?"

Geef een reactie