Rabbijnen – Inleiding – deel 1

Foto: Levi Zoutendijk

De hedendaagse Joodse godsdienst wordt gedomineerd door rabbijnen. Maar dat is niet gebaseerd op de Bijbel. Toch wordt dit wel beweerd. Ook beweren christenen dat de Here Jezus rabbijn was. Hoe dan ook, God bepaalde dat kohaniem (Isra‘Elitisch priesters) de leiding zouden hebben in de godsdienst. Hoe hebben de rabbijnen die leiding kunnen overnemen, waar kwamen de rabbijnen vandaan, wat leren ze en is hun dominante positie houdbaar?

De titel ‘Rabbijn’ komt van het Aramese werkwoord rabab – groot worden/zijn. Dat wijst op een oorsprong in de Babylonische verbanning[1]. Rabbijn is tegenwoordig de titel van de geautoriseerde Bijbelleraar in de Joodse godsdienst. De titel wordt verkregen na een diepgaande studie van vooral buiten-Bijbelse Joodse literatuur, zoals de Talmoed, en de Joodse cultuur, en wordt afgesloten met een examen. Rabbijnen ontvangen daarna een semiecha – een ordinantie voor hun ambt[2].

Rabbijnen hebben een opvoedende rol in de locale Joodse (galoet – verstrooiing) gemeenschap voor de dagelijkse praktijk van het godsdienstige leven. De opvatting van Bijbelleraar is in het rabbinale Jodendom (Judaïsme) minder een spirituele functie, zoals in de christenheid, maar zeker ook geen kohen (Isra‘Elitisch priester). De Joodse gemeenschap is tegenwoordig heel divers en daarom ook een creatie van rabbijnen. In het chassidisme – mystieke splintergroeperingen – worden de rabbijnen ‘rebbes’ genoemd en die staan veel dichter bij hun gemeenschap. Ze hebben een patriarchale (herderlijke), maar ook een spirituele functie (priesterlijk).

Ontwikkeling titel
In het Oude Testament (OT) komt de titel rabbijn niet voor. In het Nieuwe Testament (NT) ook niet, maar toch wordt de Here Jezus 15* ‘rabbi’ zo genoemd (b.v. Mr 9:5; Joh 20:16). Het lijkt er echter op dat in Zijn tijd het ambt nog in opkomst was (Mt 23:7) en nog niet de vorm had die het een eeuw later kreeg.

Toch kan niet precies vastgesteld worden wie het waren die deze titel verzonnen hebben en wanneer, maar waarschijnlijk staat het in verband een graad uitgedeeld afgestudeerden aan de Torah leerscholen in Babylonië.

In het NT is er geen groepering die rabbijnen worden genoemd, maar in die tijd lijkt de titel rabbi te staan voor ‘mijn Meester (in de Torah en Joodse gebruiken)’ of in elk geval ‘mijn (godsdienstig) leraar’. Die betekenis stamt al uit het OT, waarin allerlei titels ervoor werden gebruikt, zoals Ba’al (Heer; Spr 1:19), Rav (Grote; Js 19:20) of Chacham (wijze; Dt 1:15; Job 15:18; Spr 3:35; Pred 2:14).

Farizeeën
De oorsprong van de rabbijnen ligt volgens henzelf bij de Farizeeën, een Joodse groepering die waarschijnlijk vanaf de 3de eeuw bestond[3]. De rabbijnen denken dat de Bijbelse Ezra (midden vijfde eeuw), de kohen-Schriftgeleerde, de oprichter van de Farizeeën was[4]. De naam van de groepering – Fariziem – doet echter vermoeden dat hun oorsprong te maken heeft met de grote godsdienstige en sociaal-politieke spanningen tijdens de Griekse overheersing van Israël (332-63 v. Chr.). Toen was het Joodse volk omvangrijker en waren de leidende kohaniem corrupt. Zo werden Joodse koningen aangesteld, die ook het ambt van kohen gadol (Isra‘Elitisch hogepriester) hadden of aannamen. Iets wat streng verboden is in de Torah. Deze koningen verdedigden ook vaak de buitenlandse en niet de Joodse belangen.

De rabbijnen stellen dat de eerste belangrijke leiders van de Farizeeën de zogenoemde Zoegot (tweetallen) waren. Twee leidende leraren die samen optrokken[5]. De eerste zoegot worden gedateerd in 167 BCE[6]. Het waren de Seleuciden, de Griekse bestuurders van Syrië, die afdwongen dat de Tempeldienst in Jeruzalem gewijd zou worden aan de Griekse oppergod Zeus. Zij executeren de zittende kohen gadol en stellen een nieuwe aan, die hun bevelen uitvoerde.

Het Griekse woord Farizaios komt in de Bijbel alleen in het NT voor, maar in andere geschriften, zoals de boeken van Flavius Josefus, worden ze in het eerste millennium BCE gedateerd. De Hebreeuwse benaming Fariziem komt van de Hebreeuwse stam farats – losbreken/opbreken. Het lijkt dan te gaan om Tempel kohaniem en anderen die ontevreden waren met de gang van zaken en een tegenpartij vormden tegen de leidende kohaniem. Iets wat in die tijd wel vaker voorkwam[7].

Toch waren de Farizeeën ook sterk gericht op het gewone volk. Ze wilde dat die meer als de kohaniem zouden gaan leven[8]. Volgens hen zou God dat willen[9]. Wellicht hoopten ze dat als de meerderheid van de Joden zeer vroom zouden gaan leven er een kanteling zou optreden in de slechte tijden die ze ondergingen. Dat God Isra‘El weer zou zegenen, zoals vroeger.

Farizeeën worden rabbijnen
Wanneer Farizeeën als groepering verdwijnen en de rabbijnen de leiding nemen/krijgen in het Jodendom is ook niet helemaal duidelijk. Het is evident dat de oorzaak ligt bij het voorzetten van de Joodse godsdienst zonder Tempel. De vernietiging van de Tempel in 70 CE[10] wordt dus gezien als de basis van het ontstaan van een vernieuwd Jodendom; het Judaïsme[11]. Een Jodendom dat weer een eenheid was, zonder versplintering in allerlei groeperingen. Jochanan ben Zakkaj, een leerling uit de school van Hilleel, was de belangrijkste Farizeeër die dit vlot zou hebben getrokken. Hij was toen vice-voorzitter (‘Av-Bejt Dien) van de Hoge Raad.

Maar in de 70 was het nog helemaal niet zeker dat het niet mogelijk zou zijn dat binnen enkele decennia de Tempel herbouwd zou kunnen worden. De Torah vereist immers de centrale Tempeldienst van de kohaniem.

Joden werden in die tijd (eerste en tweede eeuw) herhaaldelijk vervolgd door de Romeinen en zij kwamen geregeld in opstand. De Torah veronderstelt immers ook een onafhankelijke Joodse natie. De Hoge Raad zetelde vanaf 118 in Oesjah in Galilea. Daar zou een begin zijn gemaakt met de Misjnah (Joods godsdienstige geschrift) dat de basis legt voor het latere rabbinale Judaïsme.

Een belangrijke Farizeeër genaamd Akivah (rabbijn tussen 120-135), een proseliet, kreeg een prominente rol, maar het Sanhedrin weigerde hem Nasi (voorzitter) te maken. In deze tijd broeide een nieuwe grote opstand in Judea tegen de Romeinen. De leider van die beweging was ene Simon, waarvan Akivah, net als veel anderen, dacht dat hij de Messias is. Dit gaf natuurlijk grote opwinding onder de Joden. Maar niet alle godsdienstige leiders erkende Simon als Messias en velen steunde de aanstaande opstand niet. Ook de Natsriem, de groepering van volgelingen van de Here Jezus, verwierpen Simon en deden niet mee met zijn opstand[12].

Dan breekt de oorlog uit die bekend wordt als de Bar-Kochba opstand (132-135)[13]. De Romeinse keizer Hadrianus is hier woedend over. Zeker gezien het feit dat hij grote investeringen (herbouwwerken) deed in Jeruzalem en elders in Judea. De Romeinen verslaan de Joden en er vallen veel doden, waaronder de rebellenleider Simon en de Farizeeër Akivah. Hadrianus laat als straf de provincie Judea hernoemen tot Palestina (afgeleid van Joodse aartsvijanden, de Filistijnen) en de Joden vervolgen. Jeruzalem krijgt een nieuwe Romeinse naam (Alia Capitolina) en wordt een volledig Romeinse stad. Hadrianus wilde de Joden godsdienstig vernederen. Op de fundamenten van de Joodse Tempel liet hij een Romeinse tempel gewijd aan hun oppergod Jupiter bouwen.

De Joden begrijpen dat het vooruitzicht op een herbouw van de Tempel onder de Romeinse overheersing er voor langere tijd niet meer in zit. Dit had grote gevolgen voor de kohaniem, maar was gunstig voor de Fariziem. Hun nieuwe Judaïsme kon daardoor leidend worden.

Waarschijnlijk is een groot deel van de kohaniem uiteindelijk toegetreden tot de Farizese groepering en hebben zij hun nalatenschap ingebracht tot het Judaïsme. De Fariziem waren immers altijd verbonden geweest met de kohaniem en de Tempeldienst. Dit heeft invloed gehad op rabbijn Meïr, eveneens een proseliet, die de nalatenschap van de kohaniem heeft verwerkt in de Misjnah die rond 190 wordt afgesloten.

Met de Misjnah was de Farizese vernieuwing geborgd, maar wel in aangepaste vorm[14]. De benaming Fariziem bleek door het toetreden van allerlei verschillende Joodse groeperingen niet langer de lading te dekken. Dat legde de basis voor het rabbinale Judaïsme. De leidende leraren, de rabbijnen, richten zich tot op vandaag dus op de vernieuwing van het Jodendom (Judaïsme) zonder Tempel en krijgen steeds meer acceptatie en invloed.

+++
1] In de verbanning en de latere diaspora in Mesopotamië ontstonden leerscholen waar prominente leraren de Aramese titel ‘rav’ werd gegeven. De toen gebruikelijke titel voor een ‘overste’ (Js 36:2).
2] Dit is niet zozeer op te vatten als een overdragen van de Heilige Geest, maar meer als ambtsbevestiging en erkenning in dat ambt.
3] Rond 200 BCE werd de Sunhedrion (Grieks woord voor de Joodse Hoge Raad en wat Hebreeuws verbasterd is tot: Sanhedrin) ingesteld. Volgens de rabbijnen zou dit een Farizees bestuursorgaan van het Jodendom zijn geweest, maar dat is onwaarschijnlijk.
4] Dat is niet aannemelijk.
5] De zoegot zouden een leidende rol hebben gehad in de Hoge Raad. Dat veronderstelt dus dat de Fariziem al jaren bestonden als groepering en in de tijd van de zoegot erkenning hadden gekregen om hun een leidende positie te geven.
6] Twee jaar na het uitbreken van de zogenoemde Makkabeeën opstand.
7] Ook groeperingen als de Essenen en de bewoners van Qumran hadden ook hun oorsprong in de kohaniem. Deze groeperingen verzette zich tegen het beleid dat in de Tempel werd bepaald en uitgevoerd.
8] Het ideaal van het priesterschap van alle gelovige Isra‘Eliem (Ex 19:6; Nm 11:29).
9] Het bekende spanningsveld van gelovigen tussen de heerlijke toekomst van God en het corrupte heden. In hoeverre moet wat God wil door menselijke inspanning bewerkt worden of op God gewacht worden?
10] Common Era (algemeen aanvaarde tijdrekening). De andere gangbare tijdrekening (de zogenoemde Christelijke tijdrekening) legt op onjuiste wijze het verband met ‘Christus’.
11] Dit Judaïsme bracht waarschijnlijk de belangrijkste Joodse groeperingen samen in één nieuwe Joodse godsdienst. Vandaar dat het sporen heeft van de drie belangrijkste eerste eeuwse Joodse groeperingen. Dit Judaïsme lijkt een initiatief te zijn geweest van de Fariziem. Maar om definitief afscheid te nemen van de voorafgaande tweede Tempelperiode offerden ze ook de naam van hun eigen groepering op.
12] Volgens sommigen was dit de reden van het officiële uitstoten van de Natsriem uit het Jodendom. Echter, dat was al gebeurd met de veroordeling van de Here Jezus door de Hoge Raad. Maar in de literatuur blijken er tot zeker in de 6de eeuw CE nog groepen Joodse christenen te bestaan met ‘goede’ contacten met de synagoge. De breuk tussen Jodendom en de christenheid lijkt eerder ingegeven vanuit de steeds intolerantere houding van de Romeins-christelijke kerk (later de Byzantijnse (Oosters orthodoxe) en Katholieke kerken) voor andersgelovige christenen, zoals Arianen. Zo werd op het eerste concilie in Nicea (325) een officiële breuk met het Jodendom afgevaardigd.
13] Feitelijk de derde Joodse opstand tegen de Romeinen.
14] Dit pragmatisme zou het Judaïsme tot op vandaag typeren.

1 reactieop"Rabbijnen – Inleiding – deel 1"

  1. hartelijk dank voor deze prachtige uitleg!

Geef een reactie