Gelovigen kennen meestal de hoofdlijnen van de Bijbel wel, maar zijn niet altijd bekend met bijzonderheden die naar voren komen in opmerkelijke teksten. Kennis van de grondtekst en de context kan dan nieuw licht werpen op de bedoeling van de opsteller van een Bijbelgeschrift. Maar cruciaal is ook om daarbij begrip te hebben van de centraliteit van de Torah. Dat kan helpen deze teksten beter te doorgronden, waardoor soms een betere of andere kijk op geloofszaken kan worden verkregen.
In de vorige artikelen is de brief 1 Thessalonicenzen nader bekeken en kwamen de volgende zaken naar voren:
Zendingsgerichtheid
Het is opmerkelijk dat deze gemeenschap van talmoediem sterk zendingsgericht was net als hun oprichters. Dat is van belang omdat Thessaloniki een grote stad was en bovendien een havenstad, waar dus vaak veel reizigers kwamen. Er is wel het verschil dat Paulus en zijn metgezellen grote afstanden overbruggen en zich dus bezighielden met wat wel wereldwijde zending wordt genoemd. De Thessalonicenzen pakte vervolgens de regionale en lokale zending op en hadden daarmee een voorbeeldfunctie voor geloofsgemeenschappen in aangrenzende gebieden in het westen van Griekenland (1 Thes 1:7) die dat blijkbaar niet zo actief waren.
Deze zendingsgerichtheid is geen hobby of eigenaardigheid van de talmoediem in Saloniki. Het zou een hoofdeigenschap van alle talmoediem moeten zijn[1]. Zou het kunnen zijn dat zendingsgericht een Torahbepaling (een mitswah – bevel (van God)) is en het nalaten ervan een ernstige zonde?
Verzet tegen zending
Dat er verzet, vervolging en verdrukking kwam als reactie op hun zendingswerk noemt Paulus een logisch gegeven. Namelijk omdat iedereen die Gods wil doet[2] daarmee te maken krijgt (als algemene regel). Door satan ermee in verband te brengen (1 Thes 2:18), als de ultieme tegenstander van zending, wordt het spirituele aspect van het doen van Gods wil duidelijk. Maar het stelt ook vragen over Gods macht[3]. De Thessalonicenzen blijken echter toch succesvol in hun werk (1 Thes 1:8).
In de brief wordt genoemd dat hun succes de aanleiding was van fors verzet en belemmering vanuit de Joodse gemeenschap van Thessaloniki. Deze reactie van de Joden is begrijpelijk en vanuit het Judaïsme gezien ook terecht. Alleen toont het wel dat de Joden het levende verband met God kwijt waren, want anders zouden ze de talmoediem op z’n minst met rust gelaten hebben. Nee, de Joden vonden het ook nodig om zowel straattuig als de gevestigde overheden erbij te betrekken (Hnd 17:5-8). Ze zagen juist in dat de godsdienst van de Natsriem een regelrechte negatieve uitdaging is van hun godsdienst[4], wat ook overeenstemt met profetieën (Rm 10:19; 11:11).
Het ligt dus voor dat hand dat de heftige reactie van de Joden in Thessaloniki te verklaren is vanuit wat Paulus hen in hun eigen synagogen had verkondigd[5] en vooral dat dit vrucht droeg onder hen. Sommige Joodse gelovigen waren talmoediem geworden (Hnd 17:4). Dat bracht de gemoederen tot een kookpunt. Nog even en de Joodse geloofsgemeenschap zou uit elkaar kunnen vallen. Ook zagen ze dat de talmoediem in hun stad grotendeels uit niet-Joden bestond. Vanuit hun optiek was de Bijbelse godsdienst een privilege van Isra‘El, dat niet zomaar toegankelijk was voor niet-Joden. Deze horde – dat het scherpe[6] onderscheid tussen Joden en niet-Joden van Godswege opgeheven was – is wellicht wel een van de grootste struikelblokken voor Joden om het evangelie van het Nieuwe Verbond aan te nemen (Hnd 22:21-22)[7].
Apostelschap
In de christenheid geldt het dogma dat er maar 12 apostelen waren en dat na hun dood die bediening zou zijn opgehouden. Paulus stelt echter dat hij en zijn metgezellen[8] ook apostelen waren. De traditioneel christelijke gedachte gaat ervan uit dat alleen de Here Jezus apostelen aanstelt en dat zij als een soort patriarchen gelden.
Maar zoals elke sjalieach waren alle 12 vooreerst uitgezondenen (naar de Joden in de verstrooiing; Gal 2:9). Vandaar dat bijna allen niet in Jeroesjalajim[9] stierven, maar op het zendingsveld. Wel is het zo dat de 12 onder de vele apostelen een bijzondere positie hebben, want ze staan in verband met de 12 stammen van Isra‘El (Opb 21:14)[10].
Dat in Bijbelse zin de bepaling van het apostelschap veel ruimer is blijkt uit het feit dat zelfs de Here Jezus apostel blijkt te zijn (Heb 3:1). Dat kan op de eerste plaats slaan op zijn optreden op aarde, maar laat ook zien dat Hij nog steeds optreedt met leergezag voor alle gelovigen.
Bijzondere betrokkenheid van Paulus
Wat het meest opvalt is de persoonlijke betrokkenheid van Paulus bij de talmoediem in Thessaloniki. Hij noemt hen zelfs zijn kinderen en hijzelf hun vader. Dat drukt iets opvallends uit. Hij zegt dit namelijk als Torahnavolgend Isra‘Eliet. Volgens diezelfde Torah is er een strikte scheiding tussen Isra‘Eliem en de volkeren. Dit laat dus de visie van Paulus zien op talmoediem uit de volkeren. Hij zal dat in zijn latere geschriften uitwerken. Talmoediem zijn kinderen van God en dan past het niet om de strikte scheiding[11] te handhaven, alsof de ene groep belangrijker of beter zou zijn dan de andere. Dat zou ook nogal ongunstig zijn voor de zending.
Torah onderricht hard nodig
Opvallend is dat Paulus meteen al bij het vormen van de geloofsgemeenschap in Thessaloniki was begonnen met Torah onderricht[12] (1 Thes 2:11-12; 4:1-2), nadat ze zich van de afgoden hadden afgekeerd en de komst van de Here Jezus verwachten[13]. Paulus herhaalt hoe ernstig het is om God te dienen, want het verlost van het komende openbaar worden van Zijn toorn die zich opbouwt over de hele schepping (1 Thes 1:10).
Om aan te geven hoezeer Torah centraal moet staan in het leven van de talmoediem, noemt Paulus de gemeenschappen van talmoediem in Judea als maatstaf. Dat waren Torahgetrouwe Joodse gemeenschappen. Zo moest het ook worden onder de talmoediem van Saloniki. Ze hadden dus nog een lange weg te gaan. Vooral ook omdat de deur van de synagogen daar voor hun vooralsnog dichtgeslagen waren. Ze konden daar dus geen Torahonderricht ontvangen, wat wel de voor de hand liggende plaats daarvoor zou zijn (Hnd 15:21).
Het is interessant om te zien wat Paulus, een voormalige lid van de Fariziem, in deze brief opvoert als introductie tot Torah. Het legt de nadruk op onderlinge liefde en liefde voor hen die ‘buiten’ zijn[14], heiliging voor God, de Vader, en verwachten van de wederkomst. In hoofdstuk 5 noemt hij nog minstens 10 Torahbepalingen.
Dat het niet om geloofsovertuigingen (denken), maar om Torah gaat blijkt uit het ‘doen’ karakter ervan. Er staat niets bij over het niet (goed) kunnen omdat de mens altijd een zondaar zou zijn. Paulus had Godvrezendheid genoemd als drijvende kracht, namelijk het openbaar worden van Gods toorn over de schepping. Het is dan geen vraag van kunnen of willen, maar van moeten. Ook een typisch aspect van Torah navolging.
Onderscheid tussen de Zoon en de Vader
Een opmerkzaam lezer zal het misschien opgevallen zijn hoe Paulus in deze brief, net zoals in zijn andere brieven, steevast onderscheid maakt tussen God, de Vader, en de Here Jezus (1 Thes 1:1, 1:3; 3:11, 3:13; 4:14; 5:9, 5:23).
Evaluatie
Deze brief wordt in de christenheid vooral gezien als belangrijke bron voor hun leer over het einde der tijden. Het is inderdaad zo dat dit naar voren komt (1 Thes 1:10; 2:16; 2:19; 3:13; 4:15-17; 5:2, 5:4, 5:23). Toch is dit in deze brief eerder een bijzaak dan het hoofdonderwerp.
Dat het einde der tijden zo’n acht keer genoemd wordt moet eerder als bewijs gelden dat dit inderdaad een van de eerste brieven is van wat later de geschriften van habBeriet hachadasjah (Nieuwe Testament) is genoemd. Maar ook dat het geschreven is door Paulus die vanaf het begin als sjalieach steeds ervan uitging dat de wederkomst heel spoedig zou zijn.
Pas later kwam het inzicht dat de Here Jezus slechts de aanvang en het fundament had gelegd voor Gods komende Messiaanse Koninkrijk. De corrumpering moest echter nog eerst verergeren en rijpen, waarvan het Joodse volk de graadmeter is (1 Thes 2:16). Als gevolg daarvan zouden de talmoediem steeds meer verdrukt worden (1 Thes 3:3-4). Gods rijk zou daarna plotseling[15] komen (1 Thes 5:2-3).
Wat toch het meest opvallende is, dat een van de oudste brieven van de Natsriem over een gemeenschap van niet-Joden in een grote havenstad in het Romeinse rijk gaat. Een stad waarvan expliciet gesteld wordt dat er synagoge was van de Joden (Hnd 17:1). Paulus sprak daar op achtereenvolgende Sjabbatot niet zonder positief effect[16] met de Joden over de Here Jezus op basis van de Tenach. Feitelijk een vervolg van het werk van de Here Jezus in Judea (Luk 4:16-22).
Maar de vlam sloeg in de pan toen Paulus ook de niet-Joden in de stad wist te overtuigen gelovig te worden en de Ene God te gaan eren en dienen. Ook dat was het vervolg van het werk van de Here Jezus in Judea (Luk 4:25-28) met dezelfde gewelddadig negatieve reactie van de Joden. Dat is een van de hoofdonderwerpen van deze brief. Maar dat wordt niet gezien of erkend in de christenheid, dat immers amper een Bijbelse visie op Isra‘El heeft. Anders dan dat Isra‘El irrelevant zou zijn.
Hetzelfde gaat op voor de hoofdopdracht van de gemeenschap van talmoediem om aan zending te doen, wat de Thessalonicenzen goed hadden opgepakt. De christenheid lijdt immers aan navelstaren met al diens narigheden[17]. Maar het meest kenmerkend is de liefde van de apostelen voor de nieuwe gemeenschap gelovigen, waarmee ze de kern van Torah vervullen. Maar Paulus specificeert die Torah ook en blijft niet hangen in de algemeenheid van ‘Gods is liefde’ of ‘oecumene van het hart’. De reden is namelijk dat vooral bij niet-Joden de tekortkomingen (ta husterimata) gecorrigeerd worden (katartisai – zuiveren) voor wat betreft hun godsdienst. Maar Torah wordt net als Isra‘El als heilloos gezien, omdat het ook alleen zou gelden voor Isra‘El[18].
+++
[1] Niet iedereen is geroepen voor actieve externe zending, maar allen kunnen er wel indirect bij betrokken zijn met gebed of anderszins.
[2] Hier is op de eerste plaats (uitwendige) zending bedoeld, waaronder ook evangelisatie onder niet-gelovigen valt).
[3] Blijkbaar is God in de schepping niet almachtig, zoals wel gedacht wordt, en moet er met (spirituele) tegenstand rekening gehouden worden.
[4] Opvallend genoeg is dat niet meer zo in de verhouding van het Judaïsme met de christenheid. Dat komt omdat de christenheid zich van het Jodendom heeft onderscheiden. Maar toch ervaart de christenheid het Jodendom nog steeds als een bedreiging, wat zich meestal uit in christelijk antisemitisme. De spanning ligt dan dus niet op godsdienstig, maar op sociaal-politiek vlak.
[5] Bijvoorbeeld dat de Here Jezus als spirituele Zoon van God, de stoffelijke zoon van God, ‘Adam (en daarmee ook zijn vrome nageslacht) had verzoend met God. Dat dit essentieel onderdeel uitmaakte en voorwerk was voor de komst van de Messias.
[6] Er blijft echter van Godswege onderscheid tussen Joden en niet-Joden.
[7] Christenen zien het als struikelblok als de Torah en Isra‘El & diens voorrechten niet zouden zijn opgeheven. Toch staat dat in de geschriften van het Beriet Chadasjah (Nieuwe Verbond). Maar juist door te stellen dat die zouden zijn opgeheven, wordt het struikelblok van gelovige Joden met de christenheid alleen maar verergert.
[8] In deze brief zijn genoemd Silvanus en Timotheüs.
[9] De plaats waar logischerwijs de leider van de Natsriem (de beweging van de volgelingen van de Weg) zou zijn. Dat was onder anderen Ja’aqov, de broer van de Here Jezus. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit Handelingen 15:13 e.v..
[10] Dat staat in verband met de speciale plaats van Isra‘El. Ook in het Nieuwe Verbond.
[11] Er blijft echter wel verschil tussen het volk Isra‘El en de volkeren in het Nieuwe Verbond. Al was het alleen maar omdat Isra‘El diens Verbond van God in de Here Jezus vernieuwd heeft zien worden. De volkeren kennen dat niet.
[12] Evengoed voor niet-Joden. Er is geen onderscheid. Dit zegt iets over de kijk van Paulus op Gods genade en verlossing, wat door de christenheid als argumenten gebruikt om de Torah als opgeheven te beschouwen.
[13] Externe en inwendige zending lopen dus gelijk op.
[14] Dit is vooral een basisvereiste voor externe zending.
[15] Vanuit Gods optiek precies op het juiste moment.
[16] Wat aantoont dat God Isra‘El niet verworpen of verdoemd heeft. Zending onder Joden blijft dus een opdracht voor de talmoediem.
[17] Zoals zinloze focus op en discussies over bijzaken van het geloof of allerlei andere problemen, waardoor er scheuringen en conflicten ontstaan die uitermate ongunstig zijn voor de zendingsopdracht.
[18] Dit laatste is inderdaad zo, als Isra‘El opgevat zou worden als volk van God. Maar dan zou het ook logisch zijn als de Torah zou gelden voor niet-Joden, want volgens de Bijbel nemen ze de godsdienst van Isra‘El aan (worden ze daarin geënt). Maar helaas stelt de christenheid dat zij de plaats van Isra‘El hebben overgenomen als volk van God in de zin van vervanging en dat ze op eigen wijze God behaagt zonder Torah. Maar God heeft alleen de Torah gegeven als Weg om Hem te behagen (Ex 12:49).
Wees de eerste die reageert op "Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – 1 Thessalonicenzen – Evaluatie"