Op een dag, terwijl zijn ezeltje over het pad langs de rivier sjokte tijdens een rustig ritje huiswaarts na een studiesessie, dwaalden de gedachten van rabbi Eleazar naar de diepzinnige waarachtigheden die hij samen met zijn chaveriem (studiegenoten) had blootgelegd. Hij baadde zich nog steeds in de roes van de overwinning, zwelgde in hoe hij drie onbekende passages had samengebracht om een verhit debat te winnen. Alleen zijn ezeltje kon zijn onderdrukte, zelfverheerlijkende gelach horen.
Tenminste, dat dacht hij. Nadat hij een bocht passeerde, kwam hij bijna in botsing met een sjofele boer, een buitengewoon lelijke man. De gescheurde vodden van de man leken welhaast te elegant voor diens misvormde gezicht, met uitpuilende ogen en daarbij passende neus.
Toen de arme boer de befaamde wijsgeer herkende, boog hij diep en groette hem op traditionele wijze: “Vrede zij met u, rabbi!”
Maar Eleazars walging kwam eruit voordat hij het kon inhouden. “Racha! Hoe lelijk ben jij wel niet! Is iedereen in jouw dorp zo lelijk als jij?”
“Dat weet ik niet,” antwoordde de boer. “Maar ga heen en vertel de ambachtsman die mij schiep: ‘Hoe lelijk is het omhulsel dat u maakte.’”
De rabbi raakte overweldigd door schuldgevoelens. Hij viel van zijn ezel op de grond en wierp zich voor de man neer. “Ik stel me tot uw beschikking, vergeef mij!”
Dit is een verhaal uit de Talmoed over rabbi Eleazar uit de tweede eeuw (Taäniet 20). Eentje die een glimlach op mijn gezicht bracht en die ook even flink schuurde. Het legt mijn gebrekkigheid bloot om mijn naaste te zien als beelddrager van de Ene.
God heeft ieder mens geschapen. Uniek. En iedereen is Hem dierbaar. Nog meer dan dat: ieder mens is geschapen naar Gods beeld (Genesis 1:27). De rabbi in het verhaal begreep het: door te zeggen dat iemand lelijk is, zeg je eigenlijk dat óf de Eeuwige zijn werk niet goed gedaan heeft óf dat de Eeuwige zelf lelijk is. Hij vroeg vergiffenis.
Elk mens is een zelfportret in vleselijke vorm van de Meester zelf.
Ik heb geleerd dat ik mijn naaste lief moet hebben als mijzelf en soms lukt dat. Het gaat nog verder wanneer je de mens als beelddrager van de Eeuwige ziet. Dan verbind je elke mens met zijn of haar Schepper. Zoals Tverberg het schrijft in Wandelen in het stof van rabbi Jezus: ‘Elk mens is een zelfportret in vleselijke vorm van de Meester zelf.’
Dan mag ik me meer bewust zijn van wat ik zeg over de beelddragers, de zelfportretten. Wat kun je de ander met woorden kapot maken… Elk negatief woord over iemand dat mijn mond verlaat, breekt hem of haar af en dus ook de Eeuwige. En voor elk negatief woord dat mijn oren opvangen geldt hetzelfde.
Mijn ervaring sluit daar bij aan. Zo zat ik eens bij vergaderingen waar geregeld negatief werd gepraat over de directie. Ik wilde mijn beeld er niet door laten kleuren, probeerde me er voor af te sluiten en toch merkte ik dat het invloed had op mijn houding toen ik de directie voor het eerst ontmoette.
En dan heb ik het nog niet eens over de keren dat ik gewoon de negatieve woorden in mijn oren laat stromen en me er niet voor afsluit.
Roddelen staat gelijk aan moord.
Volgens sommige rabbijnen staat roddel gelijk aan moord. Sterker nog, roddelen doodt drie personen: de spreker, degene die luistert en degene over wie geroddeld wordt. Dus het idee dat luisteren onschuldig is, kom ik niet mee weg. En terecht. Van roddelen komt alleen maar ellende.
Ik wil het anders doen, me meer bewust zijn van mijn woorden en van wat mijn oren opvangen. Hoe vaak praat ik wanneer ik beter kan zwijgen? En hoe vaak zwijg ik terwijl ik beter kan praten?
Nine blogt voor MessiaNieuws, komt uit Friesland en is schrijver van de roman Machla, over een Joodse vrouw in de tijd van Jezus.
Wees de eerste die reageert op "De rabbi en de buitengewoon lelijke man"