De zonen van Ezau | eerste toledot
1 Dit zijn de afstammelingen van Ezau, dat is Edom.
2 Ezau nam zijn vrouwen uit de dochters van Kanaän: Ada, de dochter van Elon, de Hethiet; en Oholibama, de dochter van Ana, de dochter van Zibeon, de Heviet; 3 en Basmath, de dochter van Ismaël, zuster van Nebajoth.
4 Ada baarde Elifaz aan Ezau, en Basmath baarde Rehuel.
5 Oholibama baarde Jeüs, Jaëlam en Korach.
Dit waren de zonen van Ezau die hem geboren zijn in het land Kanaän.
6 Ezau nam zijn vrouwen, zijn zonen en zijn dochters, en alle personen die tot zijn huis behoorden, zijn vee en al zijn dieren, en al zijn bezit, dat hij in het land Kanaän verworven had, en ging naar een ander land, weg van zijn broer Jakob, 7 want hun bezittingen waren te groot dat zij bij elkaar zouden kunnen wonen; het land waar zij vreemdeling waren, kon hen niet onderhouden vanwege hun vee. 8 Daarom ging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.
Ezau kreeg kinderen in het land Kanaän. Jakob kreeg zijn zonen, behalve Benjamin, buiten het beloofde land. Net als bij Jakob worden de zonen van Ezau naar hun moeder gerekend[1]. Hij kreeg kinderen bij drie vrouwen. Alleen de zonen worden hier genoemd, maar uit vers 6 blijkt dat hij ook dochters kreeg. Vijf zonen worden hier genoemd en hun namen zijn van betekenis (zie tabel 3). Het valt op dat de namen van de eerste twee jongens een verwijzing naar God bevatten, maar dat is bij de laatste drie, kinderen van de Horitische Oholibama, niet het geval. We zullen verderop in Gen. 36 zien dat er ook geen nakomelingen van deze mannen genoemd worden. Alsof ze ‘verborgen’ zijn, zoals de naam van een van hen, Jaëlam zegt.
Vijf zonen van Ezau worden genoemd. Nadrukkelijk vermeldt het Kroniekenboek dat ook Juda vijf zonen had. Ook die zijn te verdelen zijn over een drietal en een tweetal (zie kader Juda’s zonen). Hier vinden we ook de schaduw van het woord van de Heere Jezus: “Want van nu aan zullen er vijf in een huis verdeeld zijn, drie tegen twee, en twee tegen drie.”[2]
Juda’s zonen
Er lijkt een verband te zijn tussen de tweeling Jakob & Ezau en de tweeling Perez & Zerach. Ook tussen de vijf zonen van Ezau en van Juda zijn paralellen te ontdekken.
De zonen van Juda zijn: Er, Onan en Sela. Drie zijn er hem geboren uit de dochter van Sua, de Kanaänitische. Er, de eerstgeborene van Juda, was slecht in de ogen van de HEERE; daarom doodde Hij hem. Maar Tamar, zijn schoondochter, baarde hem Perez en Zerah. De zonen van Juda waren vijf in totaal. (1 Kron. 2:3-4)
Expliciet vermeldt de Schrift dat Juda vijf zonen krijgt. Ook bij hem is er een verdeling in een drietal en een tweetal. Maar, het is wel de omgekeerde volgorde. Was Ezau niet in alles het tegenovergesteld van Jakob? Zijn eerste twee zoons dragen namen met een verwijzing naar God. De tweeling van Juda verwijzen naar de Messias. Ezau’s drietal bij Oholibama wordt in de Schrift apart behandeld. Zij lijken te verdwijnen, al komt de naam Korach terug onder de stamhoofden. De eerste drie zonen van Juda, Er (waakzaam), Onan (sterk) en Sela (verzoek volgens de BLB. Andere betekenissen van Sela zijn zwak, rib, en rots), komen niet in aanmerking voor het eerstgeboorterecht. Er en Onan worden door JHWH gedood. Logischerwijs zou Sela dan het eerstgeboorterecht van Juda krijgen, maar dat blijkt niet zo te zijn. In Gen. 38 staat dat Juda in Chezib (bedriegen*) verkeerde toen Sela geboren werd. Had zijn vrouw Sua hem bedrogen met een ander? Was Sela niet een zoon van Juda? Hij heeft hem wel als zoon erkend en Sela is uitgegroeid tot een geslacht in Israël (Num. 26:20).
* Chezib wordt ook Achzib genoemd. Het Hebreeuwse woord voor onbetrouwbaar klinkt als Achzib. Het wordt ook gekoppeld aan een beek die plotseling droogvalt. Gezien de geschiedenis van Juda, Sela, Tamar (Tamar weet niet of Sela nog wel aan haar gegeven zal worden), blijken deze namen en toevoegingen weer van betekenis in de Schrift te zijn. Water is van levensbelang. De palmboom (Tamar = palmboom) is het symbool van de boom des levens. De rechtvaardige zal groeien als een palmboom (Ps. 92:13). Juda noemt Tamar rechtvaardiger dan hij zelf is (Gen. 38:26). [41, 42]. Linsley [43] veronderstelt zelfs dat Tamar de dochter van een Horietische priester-koning was.
Ezau heeft niet alleen vrouwen en kinderen, maar ook bezit. Het jagen zit hem weliswaar in het bloed, maar nu hij vrouw en kinderen heeft, blijkt hij ook een herdersvorst te zijn. In Kanaän kan hij het echter niet uithouden. Hij gaat weg van Jakob. Ook al was Jakob naar Laban vertrokken, hij zou terug komen om zijn erfenis in bezit te nemen. Dan zou er niet genoeg plek zijn voor beiden. Ook Ezau is dus rijk gezegend. Zo zeer zelfs, dat ‘het land van melk en honing’ het vee van deze beide broers niet gezamenlijk kan voorzien[3]. Je zou kunnen zeggen: de ene zegen sluit de andere uit. Het is óf óf. Ezau moet het veld ruimen. Het is Gods manier van ruimte maken[4].
Ezau vertrekt naar het Seïrgebergte. Het is onduidelijk of Ezau voor of na de aankomst van Jakob uit Kanaän vertrekt. Omdat het een nieuwe toledot betreft, hoeft het feit dat het vertrek van Ezau na de aankomst van Jakob gemeld wordt niet chronologisch te zijn. Uit de ontmoeting met Jakob zou je op kunnen maken dat Ezau al in Seïr woonde. Maar uit het gegeven dat het land het vee van beide broers niet zou kunnen voorzien, kan worden opgemaakt dat ze tot die conclusie gekomen waren. Zoals ook eens Abram en Lot. Het is hier echter belangrijk dát Ezau vertrokken is en niet wanneer hij ging. Het is de plek waar zijn ene vrouw, Oholibama, vandaan komt. God heeft hem dit gebergte tot een erfbezitting gegeven[5]. En dat is wat deze eerste toledot vertelt: hoe Ezau uit Kanaän vertrekt om zijn erfenis, het Seïrgebergte in bezit te nemen.
[1] Gen. 35.
[2] Luk. 12:49-52.
[3] We zien dat ook bij Abraham en Lot (Gen. 13). Lot laat zich vervolgens leiden door wat hij ziet. Abraham door wat hij niet zag.
[4] Het is opmerkelijk dat Hemor en Sichem een andere mening zijn toegedaan: voor hen en voor Jakob is het land groot genoeg om samen te leven (Gen. 34:21). Hadden Jakob en Ezau dan zóveel meer vee? Het kan ook zijn dat de Schrift opnieuw de tegenstelling met Jacob benadrukt, want toen Jacob uit Kanaàn vertrok (vluchtte) had hij niets bij zich.
[5] Deut. 2:12, 22.
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit het boek ‘Ezau, hij is Edom’, van Anco van Moolenbroek en hier verkrijgbaar.
Dr. Anco van Moolenbroek (1968) is gepromoveerd in de Bètawetenschappen (didactiek van de Biologie) en werkt als schoolleider in het Voortgezet Onderwijs. Na zijn opleiding als landbouwkundige werkte hij als onderzoeker in de glastuinbouw. In 1996 werd de overstap naar het onderwijs gemaakt; eerst als docent biologie, en later in diverse directiefuncties. Zijn liefde voor leren en liefde voor de Bijbel resulteerden in dit boek over Ezau, hij is Edom.
Wees de eerste die reageert op "Ezau, hij is Edom -8-"