Moeder knijpt even in haar arm als ze voor de zoveelste keer van haar ene voet op de andere wipt.
“Sta niet zo te wiebelen,” zegt ze.
Tirza moet plassen. Net nu ze allemaal staan te wachten tot de mooie tent voor de Eeuwige klaar is. De mensen zijn weer blij. Moeder lacht vaker en vader doet weer spelletjes met haar en haar broer. Eindelijk lijkt het weer goed te gaan. Al een hele tijd staan hun tenten bij de berg Sinaï.
Dagen was haar moeder bezig geweest met het spinnen van draden. Verwonderd had ze naar de kleuren gekeken: blauwpurper en roodpurper. Zoiets moois had ze niet vaak gezien. De draden zouden gebruikt worden om doeken te weven voor de tent die Mozes speciaal voor de Eeuwige maakte. Hij had Mozes laten zien hoe hij er uit moest zien en wat er in moest staan. Niet alleen vader en moeder hadden bijna al hun goud en zilver weggegeven, maar iedereen had veel geschonken. Het was zoveel dat Mozes boodschappers door het kamp had gestuurd om te zeggen dat ze moesten stoppen met geven, er was meer dan genoeg voor de mooie tent.
Haar broer Alon staat naast haar en geeft haar een zetje.
“Sta eens stil, joh,” fluistert hij.
Haar buik doet pijn, zo nodig moet ze. Ze trekt aan haar moeders tuniek. “Imma, ik moet plassen.”
Moeder hoort niets.
“Imma!”
Nu hoort ze het wel en haar bruine ogen kijken een beetje boos. “Wat?”
“Ik moet plassen,” fluistert ze, zachter nu.
Moeder zucht en trekt haar mee. De grond van de woestijn bestaat uit stenen en zandkorrels en de fijne korreltjes lopen zo haar sandalen in, schuren tussen haar tenen. Ongeduldig stapt ze achter haar waggelende moeder aan. De baby komt bijna en daardoor kan moeder niet meer zo snel lopen.
“Hier,” gebaart moeder. “Ik ga voor je staan. Ik ben nu dik genoeg.”
Haar donkere ogen twinkelen en Tirza hurkt dankbaar achter haar. Als ze klaar is haasten ze zich terug naar vader en Alon. De felle zon brandt door haar sjaloek en prikt op haar rug. De grote wolk die met hen meereist, hangt boven de nieuwe tent van blauwpurper, roodpurper en goud.
Nog niet zolang geleden daalde de wolk neer op de berg Sinaï. Allemaal hadden ze hun kleren gewassen en ze had naast haar moeder gestaan, tussen alle andere mensen. Toen de wolk in vuur op de berg kwam had ze haar hoofd in vaders kleren verborgen. Het donderde en bliksemde en er klonken sjofars, een geluid dat steeds luider werd en bijna pijn deed aan haar oren. Vader had verteld dat het de Eeuwige was die neerdaalde op de berg. Ze krijgt nog buikpijn van de blik die hij toen in zijn ogen had. Als ze naar de grote wolk boven de nieuwe tent kijkt, voelt ze weer van die vervelende kriebels. Zal het net zo gaan als op de berg? Zullen er weer harde donderslagen klinken? En vuur? Op een rokende oven had de berg geleken en er was een stem uit de wolk gekomen. De Eeuwige had zijn leefregels verteld, de Tien Woorden, de feesten en nog meer.
Ze reikt haar hals. Wat vervelend dat ze niet kan zien wat er gebeurt! Er staan zoveel mensen voor haar.
“Het is bijna klaar,” zegt vader opgewonden. “Ze zijn bezig met de wanden om de hof om de tent.”
Het volgende moment tilt hij haar op zijn schouders, zijn grote handen stevig om haar enkels. Zijn stem klinkt opgewonden: “Tirza, kijk maar goed en vertel het later aan jouw kinderen. God wil bij ons wonen, bij Zijn volk! Hij heeft ons vergeven…”
Zijn vingers knijpen in haar enkels en het doet zeer, maar Tirza zegt niets. Ze weet wel waar vader het over heeft: het gouden kalf dat ze met Aäron hadden gemaakt toen Mozes zo lang wegbleef. Over de hoofden heen kijkt ze naar de lichte kleden die om de tabernakel gezet worden, naar de wachtende wolk die boven haar hangt. Ze wil niet denken aan het gouden kalf, aan het verdriet daarna. Als vader zegt dat de Eeuwige hen vergeven heeft, is het zo. Had Hij niet samen met Mozes de zee gespleten zodat zij vrij werden? Had Hij niet manna en kwartels gegeven toen ze honger hadden en water toen ze dorst hadden? God zorgt voor hen.
Ver weg ziet ze de gestalte van Mozes. Als enige draagt hij een doek voor zijn gezicht. Zijn huid glanst sinds hij voor de tweede keer bij de Eeuwige op de berg was geweest om nieuwe stenen tafelen te halen.
Als Mozes een paar stappen achteruit doet, komt de wolk boven haar in beweging. Haar keel knijpt zich dicht als de wolk naar de aarde zakt en de hele tent omhult. Weer knijpt vader in haar benen. De lucht om haar heen wordt dikker en plots weet ze dat het goed is. Er zijn geen harde donderslagen, geen bliksemschichten, geen vuur. Opgelucht legt ze haar handen op vaders hoofd, harkt door zijn dikke haar. Als hij naar haar omhoog kijkt, ziet ze dat er tranen over zijn wangen in zijn baard lopen.
“God woont bij Zijn volk,” zegt hij schor.
Wees de eerste die reageert op "Kort verhaal: ‘De Wolk’"