De parasha deze week is ‘wajaqel’ (en Hij vergaderde). We lezen Exodus 35:1 tot en met het eind van Exodus, uit de Haftara lezen we 1 Koningen 7:13-26, 40-50. Uit Hebreeën lezen we hoofdstuk 9:1-11. De parasha deze week is ook P’kudé (kosten van), de Haftara is 1 Koningen 7:51-8:21 en we lezen Hebreeën 8:1-12.
Het is deze shabat: shabat parah, oftewel de shabat van de rode koe. Opnieuw wordt Ex. 30:11-16 gelezen over het hefoffer, wat elke man moest betalen om aan het onderhoud van de tabernakel te kunnen bijdragen.
Wat we vorige week niet behandelden was het maken van het gouden kalf, welke het volk Adonai noemde: mijn heer. Niet duidelijk is of men God hiermee aanschouwelijk wilde maken, maar gezien men naakt om het kalf heen danste, lijkt dat niet waarschijnlijk.
God was razend en terecht, het volk, maar ook Aaron zwichtte wel heel gauw voor de hang naar afgoderij, wat we telkens weer in de geschiedenis van het volk Israël tegenkomen. Moshe wist met grote zelfopoffering Gods toorn af te wenden van een groot deel van het volk. Toch kwamen er velen om door hun afvalligheid..
Shabbat
De daaropvolgende parasha P’kudé begint met het shabatsgebod, waarbij Moshe waarschuwt dat wie zich er niet aan houdt, ter dood gebracht wordt. Daarbij moet men denken aan uitsluiting van het volk, wat in de woestijn een wisse dood betekende.
Shabat שבת betekent staken, stoppen en zoals God Zijn werk staakte op de 7e scheppingsdag, zo is dit ook bedoeld voor de mens, die toch naar Zijn Beeld geschapen is. Shabat houden is het verbond met God vieren, en om te genieten van het scheppingswerk.
Hefoffer
Opnieuw volgt een hefoffer, met de nadruk op de vrijwilligheid hiervan, anders dan bij het hefoffer uit Ex. 30, wat een opgelegd offer was. De aanstelling van Bezaleel en Aholiabh wordt een feit en er volgt een beschrijving van de bouw van de tabernakel: men begint met de buitenkant, werkt dan naar binnen, naar het heilige der heiligen met alle gouden stukken en de Ark, het meest belangrijke en daarna begint de bouw van het koperen wasvat en toebehoren.
Op Jom Kipur zien we dit gegeven terug als Aaron ook eerst begint met het heiligen van de binnenkant en daarna naar buiten toe werkt, naar het volk toe. In de haftara wordt de bouw van de Tempel beschreven, zoveel eeuwen later, met het noemen van de twee pilaren: Jachin
(Hij vestigt) en Boaz (in Hem is kracht).
De Hebreeënschrijver vestigt de aandacht op de Hogepriester, Die gekomen is door een veel betere en hogere tabernakel, niet met handen gemaakt. Hier breekt het abrupt af, maar volgende week wordt dit hoofdstuk verder behandeld in de parashalezing.
Deze keer gaat het verder met de beschrijving van de bouw van de Tabernakel, ook de kosten ervan worden genoemd. Moshe, de broer van Aaron bouwde de Tabernakel in de woestijn. Shlomo, de zoon van David, mocht het Huis des Heren bouwen in plaats van zijn vader David, want deze had bloed aan zijn handen, door de toch wel vele oorlogen die hij heeft gevoerd in zijn leven.
Vrede
Shlomo daarentegen had aan alle kanten vrede. De Tempel van God is in volmaakte vrede gebouwd en zo moet dat ook. Jehoshua, de Zoon van God, bouwde Zelf een tabernakel, ‘niet met mensenhanden gebouwd.’ Drie ‘gestalten’ hebben we hiermee genoemd die met de bouw van Gods huis bezig zijn geweest.
De Zoon van God hebben we gezien in vier Gestalten: als Mensenzoon; als Lam, als Hogepriester en als God. De Hebreeënschrijver merkt volkomen terecht op dat als Jehoshua nu op aarde zou zijn, dat niet als Hogepriester zou zijn; in de tijd dat hij dit schreef werden er hoogstwaarschijnlijk nog offers gebracht in de Tempel, maar Jehoshua heeft voor eens en voor altijd Zichzelf geofferd en is Middelaar van een beter verbond, waarvan de rechtskracht op betere beloften berust (Hebr. 8:6).
Dit verbond berust op Zijn Eigen Onsterfelijkheid. Let wel, de wet is niet veranderd, dat is iets anders, maar Hij is gekomen om te helpen om het verbond te kunnen houden want, zegt Hij Zelf:
‘Ik zal Mijn wetten in hun verstand leggen en in hun harten schrijven. (vs 10).’
In 1 Koningen 8:2 staat het woord ethaniem אתנים, wat betekent dat? Het is een oud woord voor de 7e maand. De Babylonische naam is Tishri, deze benaming is heden ten dagen nog steeds gangbaar. Dan staat er in 1 Koningen 8:12 iets typisch: ‘Toen sprak Shlomo: “De HERE zei dat Hij gaat wonen in duisternis.”
De God van het licht, Die woont in dikke duisternis, in ‘araphel ערפל. Dat is toch best vreemd te noemen. Kijken we naar de binnenwoorden van het woord araphel, dan valt meteen het woord ar ער op: vijand. Hij betoont Zich een Vijand aan degenen die Hem versmaden: “Jacob heb ik liefgehad, maar Esau heb ik gehaat.”
Er is met het woord ‘araphel ook een heel mooi woordverband met het woord voor genezen: rapha’ רפא. Hij, Die de wolk verkiest om zich te vestigen, zal Zich, in Zijn oneindige liefde voor mens en dier, als Geneesheer betonen. Hij woont in een donkere wolk. Het woord voor wolk is het woord ánán, ook een wolk van wierook is hetzelfde woord in het Hebreeuws, zoals beschreven in Leviticus 16:13 waarmee Aaron het Heilige der heiligen in mocht gaan.
Deze wolk moest voor het Aangezicht des HEREN als een lieflijke reuk zijn, anders zou Aaron sterven. Zelfs aan de priester kan God Zich
een vijand betonen. De wolk was bedoeld om God zowel als Aaron te bedekken zodat Aaron veilig in en uit kon, de donkere wolk temperde het felle licht van God zodat Aaron niet verblind raakte en zelfs in leven bleef, toch spannend, hoor.
Shabat shalom!
Yair en Karen Strijker van Studiehuis Reshiet maakten november 2013 met hun kinderen Ruth en Shmuel alija naar Israël. Na een roerige tijd in Sde Tsvi, hemelsbreed 16 kilometer van Gazastad, verhuisden ze januari 2015 naar Na’ale in Samaria, waar ze volgens de profetie van Jeremia 31:6 de volken oproepen naar Jeruzalem te komen om ‘te leren van onze God’.
Wees de eerste die reageert op "Parasha Wajaqel: Israël valt voor het gouden kalf, Mozes bemiddelt op respectabele wijze"