Rabbijnen – ‘Acharoniem – deel 6

Copyright MvP

Dit is een artikel in een serie over het rabbinale Jodendom bedoeld om te laten zien waarom en hoe het dominant werd. Het leven en de wereld van enkele prominente rabbijnen wordt beschreven en wat ze eraan bijdroegen. Dit leidt tot een beantwoording van de vraag of hun positie houdbaar zal zijn aan het einde van deze serie artikelen.

De 18de eeuw markeert het moment van het opkomen van het neo-chassidisme, wat in het vorige artikel in deze serie is beschreven. Maar de Verlichting die later in deze eeuw in de profane samenleving opkwam werd ook opgepakt door de linkerflank van het Judaïsme. Dit werd de Haskalah genoemd.

Deze ontwikkelingen lokte logischerwijs ook een tegenbeweging uit. Op eerste plaats tegen het chassidisme, omdat dat expliciet strijdig was met de toenmalige rabbinale traditie. De geleerdheid van de belangrijkste opponenten bevonden zich niet toevallig op de plek waar dat chassidisme ontstond (Litouwen, Polen en Oekraïne).

Het neo-chassidisme gaf grote opschudding en verontwaardiging in het toenmalige Judaïsme. Daarom zocht dat chassidisme ook steun bij grote rabbinale geleerden die niet uit hun kring afkomstig waren. Dit waren vaak juist geleerden die omstreden waren, maar toch bij velen daarvan groot aanzien hadden of kregen.

Dit laat zien dat in het Judaïsme niet alleen gestreefd wordt naar inclusiviteit, maar ook naar vermeende bevestiging van bepaalde belangrijk geachte elementen uit de eigen overtuigingen (pick-and-choose). Zonder dat het strookt met het geheel van waar zo’n geleerde voor stond.

Rabbi Mosjéh Chajjiem Loets‘atto (Ramchal) (1707-1746)
Mosjéh werd geboren in Padua (Italië) als lid van een van de meest prominente en oudste families van het Italiaans Jodendom; de Luzzato familie. Hij wordt gezien als een briljant persoon van geboorte af. Hij verwierf grondige kennis van de Bijbel, Talmoed (vooral de Jeroesjalmie), Midrasjiem en Halachische literatuur, maar ook van klassieke talen en literatuur. Hij had ook uitgebreide kennis van de toenmalige Italiaanse cultuur. Hij ontving een goede wetenschappelijke opleiding, maar zijn hoofdinteresse ging uit naar de westerse literatuur.

Hij legde zich al snel toe Kabbalah en verkreeg veel kennis van mystiek. Toen hij 20 jaar was zou hij tijdens het uitwerken van kabbalistische speculaties een goddelijke stem hebben vernomen. Hij schreef die toe aan een maggied (d.i. een goddelijke macht die hemelse geheimen openbaart aan bepaalde mensen). Mosjéh zou veel openbaringen van ‘deze’ stem hebben opgeschreven, maar dit is weer verloren gegaan.

Al voor die tijd had zich een groep discipelen om hem heen gevormd. Aanvankelijk was dit een open groep, maar later legde Mosjéh aan zijn studenten een zwijgplicht op die kenmerkend is voor esoterische groepen. Toch is bekend dat zij zich hoofdzakelijk bezig hielden met messiaanse speculaties en het bespoedigen van de verlossing van Isra‘El in verband met die speculaties. Zijn messiaanse visie was dus niet gericht op het individu, maar op geheel Isra‘El.

Volgens Mosjéh en de leden van zijn groep was de messiaanse verlossing al begonnen en zou het in enkele jaren tot volheid komen. Mosjéh zag zich als een reïncarnatie van Mosjéh uit de Bijbel en net als die laatste zou hij Isra‘El verlossen van de huidige galoet (verstrooiing) van Isra‘El.

Dit werd niet geheel onterecht door de buitenwereld opgevat als dezelfde afvallige activiteiten zoals die van de beweging van Sjabbetaj Tsevie. De anti-Joodse leider van een sektarische groep die actief was in de 17de eeuw en grote onrust gaf in het Judaïsme en veel Isra‘Eliem deed afdwalen.

Er kwam dus een vervolging vanuit het Joodse leiderschap tegen Mosjéh Loets‘atto, waardoor hij in 1730 zijn kabbalistisch onderwijs moest beëindigen. Om zijn reputatie te verbeteren huwde hij een jaar later, maar dit hielp niet. Daarom emigreerde hij in 1735 naar Amsterdam waar hij eindelijk met rust werd gelaten. Daar legde hij zich toe op het publiceren over diverse onderwerpen, behalve kabbalah.

Daarom is hij vooral bekend geworden om zijn ethische geschriften uit zijn tijd in Amsterdam. Daarin roept hij zijn lezers op om hun zondige leven op te geven voor een weg die opwaarts lijdt. Hij leerde manieren om kwaadaardige begeerten te overwinnen. Deze geschriften zijn breed geaccepteerd in het Judaïsme. Ook zijn diverse poëtische geschriften van hem bekend, geschreven in de oude traditionele Italiaans- Hebreeuwse stijl. Daarin komen sporen voor van Islamitisch Spanje en renaissance Italië.

Om toch kabbalah onderwijs te kunnen geven emigreerde hij in 1743 naar het Land Isra‘El. De geschriften die van hem bekend zijn laten zien dat hij ervan overtuigd was dat alleen de Loeriaanse kabbalistiek in staat was de geloofsproblematieken van het Judaïsme, zoals de aanhoudende galoet en het talmen van de komst van de messias, te adresseren en hij probeerde daarom de rationalisten die kritisch of afwijzende tegenover de kabbalistiek stonden te overtuigen.

Hij leefde enkele jaren met zijn gezin in Akko, maar zij stierven daar allemaal tijdens een epidemie. Hoewel hij vervolgd werd tijdens zijn leven, werd hij na zijn dood steeds meer gezien als een autoriteit voor drie tegenstrijdige groepen in die tijd: neo-chassidisme, tegenstanders ervan (mitnagdiem) en de haskalah.

Zijn acroniem Ramchal staat voor R (Rabbi) M (Mosjéh) Ch (Chajjiem) L (Loets ‘atto). Zijn graftombe is onbekend, maar toch zijn er diverse groeperingen die claimen te weten waar die zich bevindt. Een ervan stelt dat hij net als Rabbi Aqieva‘ begraven ligt in Tiberias.

Rabbi Eliejah ben Solomon Zalman (Ga’on van Vilna) (HaGra) (1720-1797)
Eliejah werd geboren in een plaats in de regio van de stad Grodno. Deze stad en diens regio liggen tegenwoordig in Wit-Rusland, maar behoorde bij zijn geboorte bij Polen-Litouwen. Hij werd geboren in een bekende en geleerde familie. Al heel jong trad hij in de synagoge in de openbaarheid met het geven van homilieën en discussies met de rabbijnen. Hij legde zich toe op Schriftelijke en Mondelinge Torah, maar had ook interesse voor kabbalah.

Hij legde zich ook toe op het bestuderen van allerlei wetenschappelijke vakgebieden, zoals astronomie en geologie, om zo de Talmoedische principes en discussies beter te begrijpen. Hij deed zijn onderzoek en studies grotendeels op zichzelf.

Op zijn 18de huwde hij en reisde met zijn gezin door Polen en Duitsland, waar hij belangrijke Joodse gemeenschappen bezocht. Uiteindelijk vestigde hij zich in Vilna (Litouwen), waar hij tot zijn dood bleef. Daar ontving hij van de lokale gemeenschap maandelijks een financiële bijdrage die hoger was dan de lokale ambtsdragers, zonder dat hij een officieel ambt beklede. Dat wijst op hoge verering die men daar voor hem had. Hoewel dit verschillende malen werd aangevochten.

Toen hij 40 jaar was geworden begon hij onderwijs te geven aan een groep van buitengewone geleerden. Een rijk familielid kocht daarom een stuk grond naast zijn huis waar een gebouw werd opgericht wat later bekend werd als de bejt-midrasj van de Ga’on. Hij keerde zich tegen filosofie (vooral Maimonides (Rambam) en Isserles (Rema)) en de Haskalah. Hoewel hij geïnteresseerd was in kabbalah, mocht dat de halachah (Mondelinge Torah) niet gaan overheersen. Ook moest de bestaande liturgie worden gehandhaafd en nieuwe gebruiken worden gemeden. In die lijn is het begrijpelijk dat hij zich fel keerde tegen de neo-chassidische beweging die opkwam in Litouwen. Hij drong erop aan die beweging te excommuniceren en op alle manieren te bestrijden, zoals verbranden van hun geschriften. Vilna werd het centrum van verzet tegen neo-chassidisme. De term mitnagdiem (tegenstanders) verwijst daar naar.

De leiders van de neo-chassidische beweging, zoals Menachem Mendel en Sjneur Zalman, probeerden met Eliejah in gesprek te komen om aan te tonen dat hun leringen binnen het kader van traditioneel Judaïsme vielen. Maar Eliejah wees zulke pogingen steevast af.

Later zouden de mitnagdiem en de neo-chassidiem elkaar toch vinden in hun gezamenlijke strijd tegen de Haskalah beweging toen deze sterk in omvang groeide en het orthodoxe Judaïsme serieus ging bedreigen. De Haskalahleer is tegenwoordig terug te vinden bij alle vormen van niet-orthodox Judaïsme, zoals de Reformbeweging, het Liberale Jodendom en de andere progressieve vernieuwingsbewegingen.

Aan het einde van zijn leven wilde hij verhuizen naar het beloofde Land en ging eerst alleen vooruit om later zijn gezin over te laten komen. Echter, om onduidelijke reden keerde hij na enige tijd terug naar Vilna. Hij was toen inmiddels uitgegroeid tot een van de grootste spirituele en intellectuele leiders van het Judaïsme in de moderne tijd. Hij was namelijk actief op een heel breed terrein van onderwerpen. Hij kreeg de titel Ga’on (Hebreeuws voor: hoogheid) die stamde uit de tijd van de jesjievot in Mesopotamië.

Het fundament van zijn visie was de eeuwigheid van de Torah en daarom vatte hij elk afbreuk van halachah, hoe klein ook, op als een ondermijning van de hele Torah. Na diverse ziekten te hebben gekregen stierf hij in Vilna en werd op Joodse hoofdbegraafplaats begraven, waar zijn tombe zich tot op vandaag bevindt. Zijn latere acroniem HaGra staat voor ‘de Ga’on Rabbi Eliejah’.

Wees de eerste die reageert op "Rabbijnen – ‘Acharoniem – deel 6"

Geef een reactie