Sjabbats­lezingen: God laat zich niet dwingen

‘Mozes, vertel ons toch, waarom zijn wij verslagen door de Amorieten? God heeft ons toch gezegd op te trekken?’
‘Nee, na jullie klagen over reuzen en zo gaat God niet met jullie mee. Keer om, terug de woestijn in’

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Devarim (Woorden) zijn:
✡ Torahlezingen: Deuteronomium 1:1 – 3:22,
✡ Profetenlezing: Jesaja 1:1-27,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Handelingen 7:51 – 8:4.
In verband met het thema wijken we daarvan af.

Gedeelten uit de Torahlezing:
Na het verslag van de twaalf verspieders lezen we:
Maar u wilde niet verder trekken, u was het bevel van de HEERE, uw God, onge­hoor­zaam. U morde in uw tenten en zei: Omdat de HEERE ons haat, heeft Hij ons uit het land Egypte geleid, om ons in de hand van de Amo­rie­ten te geven, om ons weg te vagen. Waar moeten wij heen trekken? Onze broeders hebben ons hart laten smelten door te zeggen: Het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot en hemel­hoog versterkt; wij hebben er zelfs Enakieten gezien.
Toen zei ik tegen u: Schrik niet voor hen terug en wees niet bevreesd voor hen. De HEERE, uw God, Die voor u uit gaat, Hij zal voor u strijden, over­een­kom­stig alles wat Hij voor uw ogen in Egypte voor u gedaan heeft, en in de woestijn, waar u gezien hebt dat de HEERE, uw God, u gedra­gen heeft, zoals een man zijn zoon draagt, op heel de weg die u gegaan bent, totdat u op deze plaats geko­men bent. Maar ondanks deze woorden geloofde u niet in de HEERE, uw God, Die voor u uit ging op de weg, om voor u een plaats te zoeken om uw tenten op te zetten; ’s nachts met het vuur, om u de weg te tonen die u moest gaan, en overdag met de wolk.
Toen de HEERE uw woorden hoorde, werd Hij zeer toornig en zwoer: Niemand van deze man­nen, van deze slechte gene­ratie, zal het goede land zien dat Ik gezwo­ren heb aan uw vaderen te geven!

Maar wat u betreft, keer u om en trek naar de woestijn, in de richting van de Schelfzee.
Toen antwoordde u en zei tegen mij: Wij hebben gezon­digd tegen de HEERE. Wijzelf zullen optrek­ken en strijden, over­een­kom­stig alles wat de HEERE, onze God, ons geboden heeft. Maar toen ieder­een van u zijn wapen­rus­ting aantrok en in over­moed wilde optrek­ken naar het bergland, zei de HEERE tegen mij: Zeg hun: Trek niet op en strijd niet, want Ik ben niet in uw midden. Dan zult u niet door uw vijanden versla­gen worden. Maar toen ik tot u sprak, luisterde u niet: u was het bevel van de HEERE onge­hoor­zaam; u was over­moe­dig en trok toch het bergland in. De Amo­rie­ten, die in dat bergland woonden, rukten toen uit, u tege­moet. Zij achter­volg­den u, zoals bijen dat doen; en zij verplet­ter­den u in Seïr, tot Horma toe. Toen u daarna terug­keer­de en huilde voor het aan­ge­zicht van de HEERE, luister­de de HEERE niet naar uw stem en hoorde Hij u niet aan.

Deuteronomium 1:26-35, 40-45, (HSV), zie ook Numeri 14:39-45.

Een gedeelte uit de Profetenlezing:
Het woord van Samuel kwam tot heel Israël. En Israël trok ten strijde, de Filis­tij­nen tegemoet. Zij sloegen hun kamp op bij Eben-Haëzer, terwijl de Filis­tij­nen hun kamp opsloegen bij Afek. De Filis­tij­nen stelden zich op tegen­over Israël. Toen de strijd zich uitbreidde, werd Israël door de Filis­tij­nen verslagen; want zij dood­den in de gele­de­ren in het open veld ongeveer vier­duizend man.
Toen het volk in het kamp terug­gekomen was, zeiden de oudsten van Israël: Waarom heeft de HEERE ons van­daag vóór de Filis­tij­nen verslagen? Laten wij vanuit Silo de ark van het verbond van de HEERE bij ons nemen, en laat die in ons midden komen, opdat die ons zal verlos­sen uit de hand van onze vijan­den. Toen zond het volk boden naar Silo, en men bracht vandaar de verbonds­ark van de HEERE van de leger­mach­ten, Die tussen de cherubs troont; en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, waren daar met de ark van het ver­bond van God.
En het gebeurde, toen de ark van het verbond van de HEERE in het kamp kwam, dat heel Israël zo’n uit­bun­dig gejuich aan­hief dat de aarde dreunde. Toen de Filis­tij­nen het geluid van het gejuich hoorden, zeiden zij: Wat bete­kent het geluid van dit uitbun­di­ge gejuich in het kamp van de Hebreeën? Toen zij verna­men dat de ark van de HEERE in het kamp gekomen was, werden de Filis­tij­nen bevreesd, want zij zeiden: God is in het leger gekomen. En zij zeiden: Wee ons, want iets derge­lijks is er sinds jaar en dag niet gebeurd. Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze machtige goden? Dit zijn dezelfde goden die de Egyp­te­na­ren met alle plagen getrof­fen hebben, bij de woestijn. Filis­tij­nen, vat moed en wees mannen, anders zult u de Hebreeën moeten dienen zoals zij u gediend hebben. Wees mannen, en strijd!
Toen streden de Filis­tij­nen, en Israël werd verslagen, en zij vluchtten, ieder naar zijn tent. De neder­laag was zeer groot, er viel van Israël dertigduizend man voetvolk. En de ark van God werd mee­ge­no­men, en de twee zonen van Eli, Hofni en Pinehas, stierven.

1 Samuël 4:1-11 (HSV).

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament:
En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, zo zelfs dat, als de zweet­doeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weg­gingen.
En enkelen van de rondtrekkende Joodse duivel­be­zweer­ders waagden het de Naam van de Heere Jezus uit te spreken over hen die boze geesten hadden. Zij zeiden: Wij bezwe­ren u bij Jezus, Die door Paulus gepre­dikt wordt. Het waren zeven zonen van Sceva, een Joodse over­priester, die dit deden.
Maar de boze geest antwoordde en zei: Jezus ken ik en van Paulus weet ik af, maar u, wie bent u? En de man in wie de boze geest zich bevond, sprong op hen af en toen hij hen over­mees­terd had, bleek hij sterker dan zij, zodat zij naakt en gewond uit dat huis vluchtten. En dit werd bij allen bekend, zowel bij de Joden als bij de Grieken die in Efeze woonden. En vrees overviel hen allen, en de Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt.

Handelingen 19:11-17 (HSV)

God laat zich niet dwingen
Het volk Israël staat voor de grens van het beloofde land. Ze hebben de kracht en almacht van God leren kennen in de machtige won­de­ren die Hij in Egypte deed, en Zijn trouwe zorg voor hen in de wilder­nis. Toch twijfelen ze of ze wel in staat zullen zijn, het land binnen te trekken en te verove­ren. Daarom sturen zij twaalf verken­ners uit, uit elke stam een. Tien van hen komen terug met dit bericht: het land is wel vrucht­baar, maar ‘het is een volk, groter en langer dan wij; de steden zijn groot en hemel­hoog versterkt; wij hebben er zelfs Enakieten gezien.’
Het volk laat zich door deze woorden ontmoedigen. Waren ze dan al Gods grote daden vergeten? Waar was hun geloof? Vertrouwden zij hun machtige God niet meer? Ze zetten de hakken in het zand en weige­ren verder te gaan.
Dan zweert de Heer: ‘Niemand van deze man­nen, van deze slechte gene­ratie, zal het goede land zien dat Ik gezwo­ren heb aan uw vaderen te geven! Keer u om en trek naar de woestijn, in de richting van de Schelfzee.’
De Israëlieten schrikken. Terug de woestijn in? Dat nooit! Dan zullen wij toch optrekken en strijden, God heeft ons immers het land beloofd, dus laten we gaan! Zo slaat het volk door van twijfel aan Gods almacht in roeke­loze over­moed. Ze pakken hun wapens en trekken het berg­land in – en worden verslagen door de Amorieten.
Want Gods belofte alléén is niet genoeg. Gods aanwezigheid is noodzakelijk voor een over­win­ning. En God laat zich niet dwingen door mannen die tegen zijn opdracht in gaan.

In de tijd van de profeet Samuël was er strijd met de Filistijnen, en Israël verloor de slag. De oudsten van Israël constateerden wel dat de nederlaag het werk van God was, maar ze vroegen zich niet af waarom – hebben wij soms gezondigd? waarin zijn wij tekort geschoten?
Integen­deel, ze dachten een goed idee te hebben: Laten wij de ark van het verbond naar het leger­kamp halen, ‘opdat die ons zal verlos­sen uit de hand van onze vijan­den.’ Alsof zij God, die tussen de cherubs op het verzoen­deksel van de ark troont, op deze manier kunnen dwingen hun wil te doen en hen de over­winning te schenken. Maar de ark is geen mascotte die iemand kan beschermen. God laat zich niet dwingen, Israël werd verslagen en vluchtte, en de ark van het verbond werd buit gemaakt door de Filistijnen.

Enkele Joodse duivelbezweerders in Efeze waren kennelijk erg onder de indruk van wat God door zijn apostel Paulus deed: zieken werden genezen, mensen werden bevrijd van boze geesten. Dat werkte heel wat beter dan hun toverformules. Ze zagen er wel brood in, en in plaats van hun eigen ceremonies gingen zij de naam van Jezus gebruiken: ‘Wij bezwe­ren u bij Jezus, Die door Paulus gepredikt wordt.’
Maar het uitspreken van Jezus’ naam bij het uitdrijven van boze geesten bleek niet genoeg. Ze misten het geloof in Jezus, de per­soon­lijke relatie met Hem. Ze misten de kracht en het gezag, zoals Jezus dat eens aan zijn disci­pe­len had gegeven. God liet zich niet dwingen door het noemen van Jezus’ naam, en dat onder­von­den de zeven zonen van Sceva.

En Hij zei: Moet Mijn aangezicht meegaan om u gerust te stellen? Toen zei (Mozes) tegen Hem: Als Uw aangezicht niet meegaat, laat ons dan van hier niet verder trekken. Want hoe moet het anders bekend worden dat ik genade gevonden heb in Uw ogen, ik en Uw volk? Is het niet daardoor dat U met ons meegaat? Exodus 33:14-16 (HSV)

Wees de eerste die reageert op "Sjabbats­lezingen: God laat zich niet dwingen"

Geef een reactie