Sjabbats­lezingen: Verzoening met God en mensen

Met zijn slimheid had Jakob het altijd zelf goed kunnen regelen: het eerstgeboorterecht, een gezin, grote kudden vee. Maar nu is hij onzeker, wanneer hij zijn broer Esau gaat ontmoeten, en hij bidt tot God om uitredding.

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Wayishlach (En hij zond) zijn:
✡ Torahlezingen: Genesis 32:4 – 36:43,
✡ Profetenlezing: Obadja 1:1-21 en Hosea 11:7 – 12:12,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 11:11-20.
In verband met het thema wijken we daarvan af.

Een gedeelte uit de Torahlezing:
Toen sloeg Jakob zijn ogen op en zag, en zie, daar kwam Ezau, met vierhonderd man bij zich. Hij verdeelde zijn kinderen over Lea, Rachel en zijn beide slavinnen. Hij zette de slavinnen en hun kinderen vooraan, Lea en haar kinderen daarachter en Rachel en Jozef daar weer achter, terwijl hij zelf vóór hen uit ging en zich zeven keer ter aarde neerboog, totdat hij bij zijn broer gekomen was. Maar Ezau snelde hem tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem; en zij huilden.
Toen sloeg hij zijn ogen op en zag de vrouwen en de kinderen. Hij vroeg: Wie heb je daar bij je? Jakob zei: Dat zijn de kinderen die God uw dienaar in Zijn genade geschonken heeft. Toen kwamen de slavinnen naar voren, zij en hun kinderen, en zij bogen zich neer. Ook Lea en haar kinderen kwamen naar voren en bogen zich neer; daarna kwamen Jozef en Rachel naar voren en zij bogen zich neer.
Toen vroeg hij: Wat wil je met heel dat leger dieren dat ik ben tegen­gekomen? Hij zei: Die zijn bedoeld om genade in de ogen van mijn heer te vinden. Maar Ezau zei: Ik heb veel, mijn broer. Laat wat je hebt, van jou blijven. Jakob zei daarop: Nee toch, als ik toch genade in uw ogen gevonden heb, neem het geschenk uit mijn hand dan aan, want ik heb uw aangezicht gezien alsof ik het aangezicht van God zag, en u bent mij goedgezind geweest. Aanvaard toch mijn geschenk, dat u gebracht is, omdat God mij dit in Zijn genade geschonken heeft, en omdat ik alles heb. Hij drong zo aan dat hij het aanvaardde.

Jakob kwam veilig aan bij de stad Sichem, die in het land Kanaän ligt, nadat hij uit Paddan-Aram gekomen was; en in het zicht van die stad zette hij zijn tenten op. Hij kocht het stuk land waarop hij zijn tent gezet had voor honderd geldstukken van de zonen van Hemor, de vader van Sichem. Hij richtte daar een altaar op en gaf het de naam: De God van Israël is God.
Genesis 33:1-20 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing:
De HEERE heeft een rechtszaak met Juda. Hij zal Jakob vergelden naar zijn wegen, Hij zal zijn daden op hem doen terugkeren. In de (moeder)schoot pakte hij zijn broer bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God. Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade.
Hosea 12:3-5 (HSV)

Gedeelten uit het Nieuwe Testament:
Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.
Stel u zo snel mogelijk welwillend op tegenover uw tegenpartij, terwijl u nog met hem onderweg bent; opdat de tegenpartij u niet misschien aan de rechter overlevert en de rechter u aan de gerechtsdienaar overlevert en u in de gevangenis geworpen wordt. Voorwaar, Ik zeg u: U zult daar beslist niet uitkomen, voordat u de laatste quadrans betaald hebt.

En (de verloren zoon) stond op en ging naar zijn vader. En toen hij nog ver van hem verwijderd was, zag zijn vader hem en deze was met innerlijke ontferming bewogen en hij snelde hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem.
Matteüs 5:23-26 en Lukas 15:20 (HSV)

Verzoening met God en mensen
Jakob wist, dat de zegen van het eerstgeboorterecht op hèm rustte. Hij wist van de Godsspraak tot zijn moeder Rebekka, dat de oudste de jongste zal dienen. Hij had ervaren dat God met hem was geweest in Haran, door hem een groot gezin en veel vee te geven.
Toch was hij benauwd om na twintig jaar zijn broer Esau te ontmoeten. Zou die nog boos zijn? Hem misschien willen doden? Jakob handelde slim en voorzichtig. Hij verdeelde zijn bezit in twee groepen. Hij laat geschenken van geiten, schapen,kamelen en koeien voor zich uit gaan. Zijn gezin verdeelt hij ook in groepen: de slavinnen met hun kinderen vooraan, zijn geliefde vrouw Rachel en Jozef achteraan.

Maar voordat Jakob Esau ontmoet, ontmoette God hem in de gedaante van een engel die met hem worstelde. Dat herinnerde hem aan de belofte die hij deed bij zijn vlucht voor Esau, toen de zon was ondergegaan en hij overnachtte, en droomde van een ladder waarvan de top de hemel raakte: ‘Als God met mij zal zijn en mij zal beschermen op deze weg, waar ik op ga, en mij brood zal geven om te eten en kleren om aan te trekken, dan zal de HEERE mij tot een God zijn’ (Genesis 28:20-21) En nu heeft God aan al zijn voorwaarden voldaan.
‘Ik laat u niet gaan, tenzij u mij zegent’. Met deze woorden erkende Jakob de engel als zijn meerdere, hij zal niet langer tegen God strijden maar zich aan Hem onder­werpen. De engel zegende Jakob en gaf hem een nieuwe naam, Israël, Strijder van (of met) God, ‘want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt over­won­nen’. En de zon ging over hem op.

Dan ziet hij Esau aankomen. Jakob voelt zich niet de meerdere van Esau. Zeven maal buigt hij eerbiedig voor hem, voordat de broers elkaar ontmoeten. Op Esau’s gezicht was geen boosheid te zien: ‘hij omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem; en zij huilden’. Esau had geen rancunes meer om de zegen die Jakob hem ontfutseld had. Jakob vergelijkt de ontmoeting met Esau zelfs met de ontmoeting met Gods engel: ‘Want ik heb uw aangezicht gezien, alsof ik het aangezicht van God zag, en u bent mij goedgezind geweest’.

Jakob dringt er op aan, dat Esau zijn geschenk zal aanvaarden. Twintig jaar eerder had Jakob het eerst­ge­boorte­recht ontnomen, nu probeert hij dit goed te maken door hem een andere zegen te geven, een deel van de zegen die hij van God ontving. Pas na deze verzoening met God en mensen kon Jakob God danken met een offer op het altaar dat hij had opgericht.

Jakob heeft toch enige bedenkingen jegens zijn broer. De relatie is op dit moment wel goed, maar blijft dat zo? Daarom slaat hij Esau’s aanbod af om hem en zijn kudden te begeleiden. Hij reist liever alleen, in het tempo van de dieren.
Eeuwen later blijkt die argwaan terecht. Wanneer de Babyloniërs Juda in balling­schap weg­voeren, helpen de Edomieten, de nakomelingen van Esau, hierbij een handje door gevluchte Judeeërs over te leveren. De profeet Obadja schreef hierover: ‘Vanwege het geweld tegen uw broeder Jakob zal schaamte u bedekken en zult u voor eeuwig uitgeroeid worden. Op de dag dat u aan de kant stond, op de dag dat vreemden zijn leger als gevangenen wegvoerden, buitenlanders zijn poorten binnentrokken en over Jeruzalem het lot wierpen, was ook u als een van hen! U had niet mogen toekijken op de dag van uw broeder, op de dag dat hij een vreemde (voor u) was. U had niet blij mogen zijn vanwege de Judeeërs op de dag van hun ondergang. U had geen grote mond mogen opzetten (tegen hen) op de dag van (hun) benauwdheid.’ (Obadja 1:10-12)

Nog eenmaal hebben Jakob en Esau elkaar ontmoet. Dat was toen hun vader Isaäk was gestorven en zij hem tezamen begroeven.

Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God (Zelf) door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen. (2 Korinthe 5:20)

Wees de eerste die reageert op "Sjabbats­lezingen: Verzoening met God en mensen"

Geef een reactie