Archeologie: Bethel, het ‘Huis van God’

In de Bijbel komen we Bethel veelvuldig tegen. Abraham bouwde er een altaar, Jakob legde er zijn moede hoofd neer en kreeg een droom, de Ark van het Verbond heeft er gestaan, en koning Jerobeam bouwde er een con­cur­rerend heiligdom.

Bethel is gelegen in centraal Israël, in het heuvelland van Samaria, zo’n 17 km ten noorden van Jeruzalem en 5 km ten noorden van Ramallah, in wat we nu de Westbank noemen, op de grens van de stamgebieden van Benjamin en Efraïm. De plaats lag aan een kruising van twee wegen, de weg van Jericho in het oosten naar de Middellandse Zee in het westen, en de hoofdweg van Hebron in het zuiden naar Sichem in het noorden. Dat is een route die eeuwenlang al min of meer gelijk bleef; de moderne autoweg 60 die daar nu loopt wordt niet zonder reden ‘Derech HaAvot’, de ‘weg van de aartsvaders’ genoemd.
Volgens archeologen lag Bethel op de plaats van de huidige Arabische stad Beitin. Op korte afstand daarvan ligt de Joodse nederzetting Beth-El, die bestaat uit een aantal witte woningen, bewoond door mensen die in de voetsporen van Abraham en Jakob God willen dienen, dicht bij deze ‘poort van de hemel’.


Nederlandse ondertiteling is mogelijk

De eerste vermelding van Bethel vinden we in Genesis 12:8 ‘Vandaar brak (Abraham) op naar het bergland ten oosten van Bethel en zette zijn tent op tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten. Daar bouwde hij voor de HEERE een altaar en riep de Naam van de HEERE aan.’

Op zijn reis naar oom Laban om een geschikte vrouw te vinden (of was het een vlucht voor zijn woedende broer Esau?) legde aartsvader Jakob zijn moede hoofd neer op een steen nabij de plaats Luz. Daar troostte en bemoe­dig­de God hem met een droom van engelen die langs een ladder naar de hemel omhoog en omlaag klommen. ‘Toen Jakob uit zijn slaap ontwaakte, zei hij: De HEERE is werkelijk op deze plaats, en ik heb het niet geweten. Daarom was hij bevreesd en zei hij: Hoe ontzagwekkend is deze plaats! Dit is niets anders dan het huis van God en de poort van de hemel. Daarna stond Jakob ’s morgens vroeg op. Hij nam de steen waar hij zijn hoofdkussen van gemaakt had, zette die overeind als een gedenkteken en goot er olie op. Hij gaf die plaats de naam Bethel [huis van God], hoewel de naam van de stad eerst Luz was.’ (Genesis 28:12-19)

Na twintig jaar verblijf in Haran, en vier vrouwen, elf zonen en grote kudden vee rijker, keerde Jakob terug naar Kanaän en bouwde een altaar in Bethel: ‘Laten wij opstaan en naar Bethel gaan. Ik zal daar een altaar maken voor de God Die mij antwoordde op de dag toen ik in nood was, en Die met mij geweest is op de weg die ik gegaan ben.’ (Genesis 35:3)

In het boek Rechters (1:22-26) wordt Bethel vermeld als een van de veroverde steden. In die tijd heeft hier de Ark van het Verbond gestaan, want in Rechters 20:18 en 27 staat beschreven dat de Israëlieten daar God raadpleegden voor de strijd tegen de stam Benjamin.
Later, in de tijd van de priester Eli en de profeet Samuël, stond het heilig­dom in Silo, enkele kilo­meters te noorden van Bethel.

Gouden Kalveren in Bethel en Dan
Na de dood van koning Salomo, die in zijn ouderdom was afgedwaald in afgo­den­dienst, werd zijn zoon Reha­beam koning in zijn plaats. Die had geen boodschap aan de wensen van het volk, en weigerde de belas­tin­gen te verlagen. Dat leidde tot rebellie: de tien noor­de­lijke stammen scheid­den zich af en kozen hun eigen koning. Dat werd Jero­beam, een voormalige opzichter over de heren­diensten. Deze wilde niet, dat zijn onder­danen de tempel in Jeruzalem zouden bezoeken, en richtte twee Rijks­tempels met gouden kalveren op, in Bethel en Dan (zie vorige week). Een daad die leidde tot de geestelijke afbraak van het koninkrijk Israël.
De profeet Amos (4:4 en 5:5) waarschuwde tegen de afgoden­dienst in Bethel en Gilgal, en koning Jerobeam II verbood hem daarom nog langer in Bethel zijn mond open te doen. En de profeet Hosea noemde het gouden kalf ‘verfoeilijk’, en profeteerde ‘Ja, het zal tot splinters worden, dat kalf van Samaria!’ Dat oordeel werd uitgevoerd door koning Josia, die het altaar afbrak en verpulverde (2 Koningen 23:15).

Samaritanen
Nadat Assyrië het noordelijke rijk Israël in ballingschap stuurde en andere volken in het land deed wonen, zond de Assyrische koning een van de weggevoerde Israëlitische priesters naar Bethel om de nieuwe bewoners te onderwijzen hoe zij de God van het land moesten dienen, want God had leeuwen op hen afge­zonden, die sommigen van hen doodden. (2 Konin­gen 17:24-28). Dit mengvolk werden de latere Sama­ri­ta­nen, die je nu nog in enkele dorpen in Israël aantreft.

Archeologische opgravingen
Er zijn ooit opgravingen uitgevoerd, waarbij muren, gebouwen en restanten van het oude Bethel zijn aangetroffen. Daarbij zouden de restanten van een fundatie zijn gevonden, waarvan de maten overeen komen met die van de tabernakel. Sindsdien is het gebied verlaten en in gebruik genomen door de bewoners van het gebied.
Tegenwoordig zijn er bijna geen zichtbare overblijfselen meer van het Bijbelse Bethel bij Beitin, schreef ‘Danny the Digger’. Op de top van de berg Artas, 1 mijl ten noorden van Baytin, zijn echter enkele inte­res­sante vondsten gedaan. In het noorden ligt een groot stenen platform omringd door een stenen muur die een recht­hoekige vorm heeft. Volgens de plaat­se­lijke traditie was dit de plaats van de tempel van Jeroboam.
Ernaast is een islamitisch heiligdom (Maqam Sheikh Abdallah), gebouwd boven een kapel uit de tijd van de kruis­vaarders. Volgens de plaat­se­lijke traditie mar­keerde de kapel de plaats van de droom van Jakob.
De plek biedt ook een van de beste panoramische uitzichten van heel Israël. De kustlijn, de Jordaan­vallei, de bergen van Moab en zelfs de berg Hermon zijn vanaf hier te zien.

Bronnen: RefDag; IsraelAktueel nov 2028; Holylandsite; en.wikipedia, Danny the Digger.

Wees de eerste die reageert op "Archeologie: Bethel, het ‘Huis van God’"

Geef een reactie