Gelovigen kennen meestal de hoofdlijnen van de Bijbel wel, maar zijn niet altijd bekend met bijzonderheden die naar voren komen in opmerkelijke teksten. Kennis van de grondtekst en de context kan dan nieuw licht werpen op de bedoeling van de opsteller van een Bijbelgeschrift. Maar cruciaal is ook om daarbij begrip te hebben van de centraliteit van de Torah. Dat kan helpen deze teksten beter te doorgronden, waardoor soms een betere of andere kijk op geloofszaken kan worden verkregen.
In het vorige hoofdstuk bracht de auteur van deze zogenoemde eerste Petrusbrief de volgende punten naar voren:
• Hij richt zich tot talmoediem (leerlingen van de Here Jezus) in Anatolië. Vaak wordt gedacht dat hij alleen Joodse talmoediem aanspreekt. Dat is op de eerste plaats wel zo[1], maar hij richt zich evenzeer tot niet-Joden.
• Hij stelt dat talmoediem zich als tijdelijke verblijvers moeten zien in deze wereld, omdat ze door God zijn uitgekozen en aan Hem gewijd worden. Die wijding komt door Torahnavolging en door wat de Mensenzoon voor hen deed en doet[2].
• Petros brengt de opwekking van de Here Jezus door God, de Vader, in direct verband met de talmoediem, want daardoor zijn ze door God aangenomen. Dat geeft hoop en staat in verband met een erfenis die op een gunstig moment in de eindtijd zal worden geopenbaard. Dat gunstige moment is volgens Petros al begonnen.
• Hij weet dat de talmoediem verdrukking moeten ondergaan, maar dat is bedoeld om het geloofsvertrouwen te beproeven zodat dat vertrouwen meer van nut is voor God.
• Uiteindelijk riep hij de gelovigen op om het vroegere leven, waarin de begeerten van het vlees centraal stond, los te laten en zich toe te leggen op Bijbelse liefde.
H2: Sjim’on roept op om de vleselijke werken af te leggen[3] (vs 1), maar als pasgeboren kinderen te verlangen naar melk[4] die puur is[5] (vs 2). Vervolgens zouden de gelovigen naar de Here Jezus – de Levende Steen (lithon dzoonta – levend gesteente) – moeten gaan. Opvallend dat Petros de Here Jezus zo noemt, terwijl hijzelf door Hem ‘petros’ (rots(bodem)) werd genoemd. In vers 7 noemt Petros de Here Jezus dan weer kefalin (steen). Het toont dat de woorden uitwisselbaar opgevat worden en niet door letterlijke betekenis worden onderscheiden[6]. Een typisch on-Griekse, maar Isra‘Elitische benadering.
Over Hem noemt hij de tegenstrijdigheid (vs 4):
• Hoewel Hij door mensen is verworpen
• Is Hij echter door God uitgekozen en als kostbaar bepaald
Hij roept de gelovigen op levend gesteente te zijn (en dus met dezelfde tegenstrijdigheid (door mensen verworpen, maar door God uitgekozen en als kostbaar bepaald; vs 5)). Zo kan God een spiritueel huis bouwen. Een tempel waarin spirituele offers gebracht worden[7]. Sjim’on brengt dit in verband met Jesaja 28:16. Een profetie dat God in het godsdienstige leiderschap zal ingrijpen en een nieuwe basis zal leggen. Die basis zal een tegenstrijdige uitwerking hebben:
• Voor de gelovigen: dat God hen als kostbaar (entmon) en uitgekozen (eklekton) ziet (v 6)
• Voor ongelovigen: dat ze voor God tot aanstoot en ergernis zijn. Ze zullen zich aan God stoten (pijn lijden), want daarop zijn zij gericht (vss 7-8)
Sjim‘on herhaalt dat de gelovigen zich dienen in te zetten om te worden (vss 5&9):
• Een generatie van uitgekozenen (genos eklekton)
• Een Koninklijk priesterschap (basileion hierateuma)
• Een stam van heiligen (ethnos hagion)
• Een volk ten Eigendom (laos eis peripoimsin)
De opdracht is om de grootheid van God te verkondigen en dat begin al met de roeping van de gelovigen uit de duisternis tot Zijn wonderlijke Licht en deelgenoot zijn geworden aan Zijn volk (laos) (vs 10).
Voor Isra‘Eliem is dit een hard woord, want het Jodendom leeft namelijk in de waan[8] dat zij van geboorte tot Zijn volk behoren[9]. Blijkbaar is dat niet zo; God hanteert andere voorwaarden. Voor niet-Joodse gelovigen is dit een verrassend woord, want zij dachten altijd ver verwijderd van God te zijn.
Sommige Bijbelvertalingen doen voorkomen dat de grondtekst hier niet het Griekse woord laos heeft, maar ethnos. Dat zou onjuist suggereren dat de Isra‘Eliem altijd al buiten Gods Eigendomschap waren. Echter, sinds de Uittocht uit Mitsrajim waren zij door God als aparte stam (ethnos) – ook op te vatten als ‘proto-natie’ – geschapen. Dit heilshistorische feit is een van de basislijnen van de Bijbel.
Andersom relativeert het ook de betekenis van stam in de exclusieve zin, alsof Gods stam ontoegankelijk zou zijn voor hen die niet tot Isra‘El behoren. Het sluit aan bij het concept van het ingeënt zijn in de ene stam van God.
Het gaat overigens in deze benaming niet om fysieke afstamming – al lijken de woorden ethnos en laos dat juist wel te suggereren –, maar om het delen van één Bijbelse godsdienst. Er blijft immers in Gods volk een aparte plaats voor het volk Isra‘El onderscheiden van andere volken van de wereld.
Sjim’on herhaalt zijn oproep om niet aan vleselijke begeerten die strijd voeren tegen de ziel toe te geven (vs 11). Goede wandel (Torahgetrouw leven) is ook gunstig voor diegene waarmee de talmoediem moeten samenleven; de ongelovigen. Hoewel ze de gelovigen bespotten als het hen goed gaat, zullen (sommigen) God verheerlijken op de dag dat het hun slecht gaat (door ellende) (vs 12).
Maar talmoediem worden aangespoord ook gehoorzaam te zijn aan alle ordinanties van mensen. Petros noemt hoe die ordinanties/instellingen zouden moeten functioneren (vss 13-14). (In werkelijkheid loven de autoriteiten de boosdoeners en/of laten ze hun bestraffing na.) Hij laat zien wat goeddoen is volgens God: vrij zijn van kwaadwilligheid, wat de mond zou snoeren van zij die gebonden of zich verbonden hebben aan kwaadwilligheid (vs 14). Boosheid is de vrijheid misbruiken als dekmantel (vs 15).
Sjim’on beveelt aan om menselijke instellingen (gezagdragers) te gehoorzamen, en alle mensen in ere te houden ongeacht hoe ze zijn (goed of verkeerd), de broederschap liefhebben, God vrezen en de koning(en) eren (vss 16-18). Het is genade, maar ook de roeping van gelovigen, om voor God te lijden (d.i. onterecht lijden); lijden omdat Zijn wil (Torah) gedaan wordt (vss 19-20).
Petros roept op om wat de Here Jezus deed na te volgen (vss 21-24). Hij heeft:
• Geleden voor de talmoediem
• Geen zonde gedaan en dus bijvoorbeeld geen bedrog gesproken
• Wie Hem uitschold niet teruggescholden
• Niet gedriegd in Zijn lijden
• Zich overgegeven aan God, de Vader, Die rechtvaardig oordeelt
• Die onze zondigheid in Zijn Lichaam op het hout bracht, zodat talmoediem voor Gods gerechtigheid zouden kunnen gaan leven
+++
[1] Feitelijk zijn de meeste boeken gericht tot Isra‘Eliem en ook de zending van de Here Jezus was op de eerste plaats gericht tot Isra‘El.
[2] Deze twee zaken (voorwaarden eigenlijk) staan met elkaar in verbinding. Zonder Torahnavolging kan de wijding aan God zelfs niet standhouden.
[3] Ook een typisch thema van Paulus, die dit punt herhaaldelijk noemt in zijn brieven.
[4] Dit is een gangbare verwijzing naar Gods onderricht (d.i. Torah). Paulus gebruikt dit beeld ook (1 Cor 3:2) en komt ook voor in de Hebreeënbrief (5:12-13).
[5] De Statenvertaling voegt het woord ‘redelijke’ toe.
[6] Dus ook niet dat Petros het fundament (rotsbodem) van de geloofsgemeenschap zou zijn, want alleen de Here Jezus heeft daartoe het fundament (de basis) gelegd. Maar dit laatste rust wel op dat wat God via Mosjéh eerder heeft gelegd.
[7] Hoewel duidelijk zou horen zijn dat die tempel niet letterlijk moet worden opgevat, wordt dit in de christenheid toch gedaan. Een ernstige vergissing. De Bijbelse godsdienst heeft Gods letterlijke Tempel immers als centraal richtpunt. Zo’n Tempel eredienst vereist kohaniem. Dat is wat anders dan de hier door Petros genoemde figuurlijke eredienst van talmoediem.
[8] Veel christenen sluiten zich aan bij deze waan en projecteren dat (deels) op zichzelf, wat getuigt van negeren van de/niet willen horen over de galoet (verstrooiing).
[9] Anderszins zou de beriet mielah (besnijdenis van mannen) dit borgen. Afstamming is echter geen garantie van lidmaatschap van Zijn volk, hoewel Isra‘El daardoor wel voorrechten heeft. Het gaat om de persoonlijke keuze om Gods uitgestoken Hand te vatten (toe te treden tot Zijn verbond) en dit lidmaatschap uit te leven (Torahnavolging) in de hoop dat Hij Zich zal ontfermen (vs 10), het aanvaarden en bevestigen. Beriet mielah is zonder deze twee voorwaarden betekenisloos.
Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – 1 Petrus 2

Wees de eerste die reageert op "Beriet Chadasjah geschriften nader bekeken – 1 Petrus 2"