Haftara ’Eqév gaat over de parallel tussen Gods trouw en Israëls ontrouw in de tijd van Mozes en de tijd van Jesaja.
Isra‘Els verwijt aan God wijst op hoogmoed
Jesja’jahoe stelde dat Isra‘El ervan overtuigd was geraakt dat God hen definitief had verlaten (Js 49:14). Verlaten staat in Isra‘Elitische zin voor het verbreken van Gods Verbond. Daarom geloofde zij zijn woorden niet over Isra‘Els komende herstel (vss 8-13). Maar hij wees hen erop dat verlaten worden door God absoluut niet het geval was (Rm 11:1).
Maar het verwijt van Isra‘El aan God over valse beloften wijst op een gebrek aan zelfkennis (hun verdorven staat) en het niet begrijpen waarom Gods aangekondigde oordeel over hen zou komen (de verbanning uit het beloofde Land). Dat het door hun eigen zonde kwam zagen ze niet (de vloek van Gods Verbond). Daarom legde God het verwijt terug bij Isra‘El en kondigde hen opnieuw aan dat Hij buitenlandse legers zou oproepen om hen verwoesting te brengen (vss 17-18).
Tijdens Isra‘Els aanstaande verbanning zou er echter een moment komen dat het zich zou afvragen hoe het mogelijk was dat er weerspannigen tegen God onder Isra‘El zouden zijn (vs 21). Dan zou God de natiën opdragen hen terug te brengen naar het beloofde Land, maar Hij zou die natiën ook straffen zodat ook zij zouden weten dat God Zijn woord (over Isra‘Els herstel) volbrengt.
Voor alle duidelijkheid keerde God terug op Isra‘Els verwijt dat Hij hen verlaten zou hebben (51:1). Hij vroeg hen welk bewijs daarvan was. Nee, het was niet Hij die Isra‘El verlaten had. Het was precies andersom; Isra‘El had Hem verlaten. Waarom twijfelde Isra‘El eraan dat God in staat zou zijn om de machtige natiën naar Zijn Hand te zetten om Isra ‘El, dat ze gevangen zouden houden, van hen te verlossen (herhaling van 49:24-25)? God heerst immers over de hele Schepping.
Parallellen
Sidra‘ ’Eqév (Dt 7:12-11:25) gaat over de aankondiging van Mosjéh (Mozes) dat Isra‘El zeer gezegend zou worden als ze Gods Verbondsvoorwaarden stipt met heel hun hart zouden nakomen. Hij wees hen erop dat God hen tot het beloofde Land had geleid en het tot een bezit had gegeven. Ondanks de macht van de natiën. Maar hij hield ook de vloek van het Verbond aan Isra‘El voor. Mosjéh gebruikte hun recente geschiedenis met God (de tocht door de Sinaj (Sinaïwoestijn)) als bewijs dat deze zaken zo waren. Hij gaf nog nadere instructies over het Verbond en het beheer van het beloofde Land.
De haftarah (Js 49:14-51:3) heeft een parallel met de trouw van God aan Isra‘El. In de tijd van Mosjéh blijkt dat daaruit dat Hij door bleef gaan met het vervullen van de beloften aan de aartsvaders, Abraham, Izak en Jakob. In Jesja’jahoe’s tijd is het de belofte van herstel uit hun aanstaande verbanning.
Impliciet komt ook een parallel met Isra‘Els voortdurende ontrouw aan God naar voren. In de tijd van Mosjéh zondigde Isra‘El herhaaldelijk zwaar en ernstig tegen God. Gevolg was dat de woestijntocht erdoor onnodig lang duurde. In Jesja’jahoe’s tijd werd de aankondiging van de aanstaande verbanning uit hun Land, als gevolg van Isra‘Els toenmalige zware en ernstige zonden, opgevat als bewijs dat God hen dan in de steek zou laten.
Isra‘El was echter na circa 700 jaar wonen in het beloofde Land zo decadent geworden (hoogmoedig van eigen gerechtigheid overtuigd) dat ze gewoon niet konden geloven dat God hen zou verlaten. Als Hij hen toch zou verlaten, dan bewees dat Zijn ontrouw en was het terecht om Zijn Verbond te verachten! Met andere woorden, ze vonden het ongehoord dat God het lef had om Isra‘El iets aan te doen! Dit oneens zijn met Gods handelen aan Isra‘El staat in verband met het spottende verwijt van Isra‘El in de dagen van Mosjéh aan het adres van God, dat Hij hen nooit had moeten weghalen uit Mitsrajim (Egypte; Ex 16:3; 17:3; Nm 14:2-3; 20:5; Dt 1:27; 9:28)!
Er is ook nog een parallel met het punt dat God groter is dan de macht van de natiën en dat Isra‘El dat maar moeilijk kan geloven. Daarom is de herinnering aan de Uittocht uit Mitsrajim en de Inname van het beloofde Land van belang, maar ook het vooruitzicht op het komende herstel van Isra‘El. Er is immers de opzettelijke en vaste eigenschap van (het vrome) Isra‘El dat het vanuit zichzelf machteloos is tegen de natiën (Dt 4:38; 7:7). Ook al denken Isra‘Els generaties ook daar anders over. Toch ligt Isra‘Els onoverwinnelijke Macht toch echt buiten hen, namelijk in ‘El Sjaddaj. Die Macht zal, ten goede van de hele Schepping, tastbaar worden in de komst van de Messias (Js 11:4; Opb 19:11-16).
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• 7:12, 24 Als gelovigen zich stipt houden aan de Verbondsvoorwaarden, dan zal God dat bevestigen door in alle levensbehoeften te voorzien en hen onoverwinnelijk te maken (11:9, 14-15, 24-25)
• 7:22 God zal elke opdracht aan Zijn volk mogelijk maken, maar zij moeten Hem vertrouwen dat het volbracht wordt. Ook al gaat het langzaam, want ook dat heeft een reden.
• *7:25-26 Het heidendom ligt onder Gods ban, dus gelovigen moeten het overeenkomstig behandelen (11:16-17).
• 8:2 God toetst het hart van gelovigen om te bepalen of er Verbondstrouw is.
• 8:17 Gods volk moet oppassen om te gaan vertrouwen in eigen werken en die boven Zijn werken te stellen. Kortom, hoogmoedig worden.
• 8:18 Gods volk kan niet zonder God (Jh 15:5).
• 8:19-20 Als Gods volk voor het heidendom kiest of zich eraan gaat meten, dan zal het ophouden Zijn volk te zijn.
• 9:3 God zal voor Zijn volk strijden tegen hun vijanden en met hen zijn in de strijd.
• 9:4 God verdelgt de vijanden van Zijn volk niet zozeer omdat zij beter dan die vijanden zijn maar omdat hun vijanden goddeloos zijn (vss 6, 13).
De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 8 mitswot.
Volgende week: Re‘eh over het verband met de zegen en de vloek van de Verbondsvoorwaarden.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – ’Eqév – Gevolg (van gehoorzaamheid)"