Haftarah – Miqqets – Aan (het) uiteinde

Haftarah Miqqets gaat over de parallel tussen Josef en Salomo in verband met koninklijke dromen.

God schenkt de jonge koning een ander hart

Het haftarah gedeelte opent met de zin dat koning Sjelomo (Salomo) ontwaakte (jaqats) uit een droom die hij van Godswege had (1 K 3:15). Deze droom staat beschreven in het voorafgaande gedeelte (vss 5-14). In die droom vroeg God hem wat hij van Hem zou willen ontvangen voor zijn koningschap. Sjelomo vroeg Hem een opmerkzaam hart (lev sjomea’) om met juist inzicht Gods volk te beslechten (lisjpot) tussen goed aan kwaad (bejn-tov lera’). Dit behaagde (jietav) God (vs 10) en Hij gaf hem een wijs en doortastend hart (lev chacham wenavon) en schonk hem verder nog al wat een koning nog zou kunnen wensen. Indien (‘im) hij in Gods weg zou gaan, Zijn voorschriften en bevelen zou navolgen, zo zou God met hem zijn. In de rest van het haftarahgedeelte zien we dat Sjelomo inderdaad veranderd was in zijn oordeel, dat bekend is geworden als het ‘Salomonsoordeel’.

Parallellen

Sidra‘ Miqqets (Gn 41:1-44:17) gaat over dromen die de Farao kreeg nadat Josef al twee jaar in de gevangenis in Mitsrajim (Egypte) zat. Hij ontwaakte (jaqats) er verontrust van. Het was door God aan niemand anders gegeven die dromen uit te leggen dan aan Josef. Hij werd ook aangesteld als Farao’s speciale beambte (hasjaliet) met directe koninklijke volmacht. De in de dromen aangekondigde hongersnood trof ook Ja’aqov en zijn familie en daarom zond hij zijn zonen uit om in Mitsrajim voedsel te kopen. Daarvoor moesten ze zich bij Josef melden, alleen wisten ze niet dat hij Josef was. Josef leert zijn broers vervolgens een les.

De haftarah bij deze sidra‘ (1 K 3:15-4:1) heeft qua inhoud van de dromen geen enkele overeenkomst. Toch toont de haftarah wel diepere parallellen. In tegenstelling tot de droom van Sjelomo was die van Farao een raadsel. Dat was opzettelijk. Farao was immers een heiden (geen gelovige en geen Hebreeër). Hij moest buigen voor het feit dat God de openbaring van zijn dromen aan een Hebreeuwse slaaf had gegeven en niet aan zijn eigen magiërs (Gn 41:8). De dromen kwamen immers van Josefs God. Maar zelfs Josef stelde dat hij van Hem afhankelijk was voor de uitleg (Gn 41:16). Als God dromen geeft dan gaat het er ook om wat mensen ermee doen als ze begrepen worden. Toen God Josef de betekenis openbaarde en hij Farao raad gaf wat hem te doen stond, behaagde (jietav) dat de Farao (vergelijk 1 K 3:10). Hij stelde dat niemand in zijn koninkrijk zo doortastend en wijs (navon wechacham; vergelijk 1 K 3:12) was als Josef en hij namens de Farao zijn raad over de dromen moest uitvoeren.

Let ook op de overeenkomst tussen de Hebreeuwse woorden qets (van de Aramese stam qatsats) in Genesis 41:1 en jaqats (ontwaken (Gn 41:4, 7; 1 K 3:15)). De woorden zijn verwant (Hebreeuwse stam qatsah), want ze staan voor het abrupt bereiken van een einde of afkappen van iets. In beide gevallen wordt dit gemarkeerd door een droom van een koning (van Egypte (sidra‘) en van Isra‘El (haftarah)). Wat wordt beëindigd? In het sidra‘ gedeelte de vernedering van Josef en in het haftarah gedeelte het leven van Sjelomo als kroonprins. (Sjelomo zag zich toen nog als een onwetende en geringe jonge man (na’ar qaton: vs 7)). Daarna volgde voor beiden een verhoging in status.

De parallellen laten een verband tussen Josef en Sjelomo zien. Dat is opmerkelijk, want Josef werd geen patriarch van Isra‘El. Hij bleef tot zijn dood een dienstknecht (eigendom) van Farao. Ook had Josef als beambte wel koninklijke volmacht voor zijn speciale ambt, maar koning werd hij niet. Het wijze en doortastende hart wat God aan Sjelomo schonk was uniek. Niemand anders heeft God zo’n hart geschonken. Dus ook niet aan Josef. Maar de haftarah openbaart de grootste bestuurlijke ambtsdragers van Isra‘El: Josef onder de heidenen en Sjelomo onder de Isra‘Eliem. Hun bedieningen wijzen vooruit naar de allergrootste bestuurlijke Ambtsdrager die nog geopenbaard moet worden: de Messias.

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

41:25 God kan in dromen laten zien wat Hij zal gaan doen of wil dat er gedaan wordt (Dn 1:17; Jl 2:28; Mt 1:20; 2:13, 19, 22). Het is aan mensen om hier gehoor aan te geven.
• 41:32 Als God iets tweemaal laat gebeuren zal het zeker gebeuren (Gn 37:9; Dt 17:6).
• 41:33 Een bestuurder over heidenen moet verstandig (navon) en wijs (chacham) zijn (Dt 1:13), maar een bestuurder over Gods volk heeft dat nodig om te beslechten tussen wat God goed acht aan kwaad van mensen (1 K 3:9).
• 42:2 In geval van (hongers)nood mag er van heidenen voedsel gekocht worden (Gn 43:8; Ps 115:17).
• 42:18 Zelfs die anderen ten goede wil onderrichten staat daarin onder God (Lv 25:43; 1 Tim 2:12).
42:21 God doet onrecht van de een tegen de ander op de onrechtdoener terugkeren (Ob 1:15; Mt 7:2).
• 42:22 Wie iemands bloed vergiet, diens bloed zal van Godswege vergoten worden (Gn 9:5-6).
43:6 De waarheid kan onheil veroorzaken (Jh 16:12).
• 43:9 Gelovigen mogen zich borg stellen voor een naaste gelovige, want dat is naar Gods Karakter (Hb 7:22).
• 44:10 Elk zal aan diens eigen zonde schuldig zijn (Dt 24:16).

Volgende week: Haftarah Wajjiggasj over parallellen met de hereniging van Ja’aqovs familie.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Miqqets – Aan (het) uiteinde"

Geef een reactie