Haftarah – Peqoedej – (De) opgelegden

Haftarah Peqoedej gaat over de parallel tussen de ingebruikname van de Tent van samenkomst door Mozes en de ingebruikname van de Tempel door koning Salomo.

De Tempel door Salomo in gebruik genomen
Deze haftarah gaat verder waar de vorige (Wajjaqhel) eindigde. Het beantwoord ook de vraag uit van de vorige haftarah wat met de onderdelen van het heiligdom Mosjéh (Mozes) gebeurde. Koning Sjelomoh (Salomo) bracht die en waarschijnlijk ook nog andere die zijn vader Dawied aan God had gewijd allemaal naar de schatkamer van de Tempel (1 K 7:51).

Toen brak de dag aan dat de Tempel in gebruik genomen zou worden. Het was de zevende maand van de Bijbelse kalender. Alle oudsten, stamhoofden, verhevenen en vaderen kwamen naar Sjelomoh. Samen zouden ze de kist van het getuigenis begeleiden op weg naar diens nieuwe plaats in het Tempelhuis. De Tent van samenkomst stond toen in de Stad van Dawied op een lager gelegen vlak deel van de berg Tsion.

Zodra de kist in het Heilige der Heilige was neergezet en de kohaniem (Isra‘Elitisch priesters) het Tempelhuis hadden verlaten vulde een wolk het huis. Het liet de heerlijkheid van God zien. Het Tempelhuis werd volledig gevuld door die wolk. Zo zelfs dat de kohaniem de Tempel uit moesten gaan.

Parallellen
Sidra‘ Peqoedej (Ex 38:21-40:38) gaat over het maken van de onderdelen van het heiligdom gebruikmakende van alle materialen die de Isra‘Eliem schonken.

De haftarah (1 K 7:51-8:21) heeft als parallel met de sidra‘ dat de ark van het getuigenis als eerste geplaatst moest worden in het heiligdom. Opvallend is dat Sjelomoh dit deed in de zevende maand (1 K 8:2), terwijl God Mosjéh had opgedragen dit op de eerste van de eerste maand te doen (Ex 40:2). Daarom werd de Tempel van Sjelomoh waarschijnlijk ook op de eerste van de zevende maand in gebruik genomen.

De andere parallel is dat meteen nadat het heiligdom was ingericht een wolk (hé’anan), die Gods heerlijkheid (kevod) vertegenwoordigde, het vervulde. Zo zelfs dat de dienstdoende kohaniem eruit moesten gaan (Ex 40:34-35; 1 K 8:10-11; vergelijk Opb 15:8).

Zoals in de vorige haftarah aangegeven lijkt er een parallel te zijn tussen Mosjéh, die de Tent der samenkomst inrichtte, en Sjelomoh, die het Tempelhuis lijkt in te richten. (In werkelijkheid deden dat natuurlijk de kohaniem. Sjelomoh mocht, ondanks dat hij koning was, het Tempelhuis niet betreden.

Zoals gesteld in de vorige haftarah: de Tempel van Sjelomoh was slechts een afschaduwing van de Tent van samenkomst. Sjelomoh was immers ook slechts een afschaduwing van Mosjéh. Sjelomoh was ook geen geestelijk leider, maar een politiek leider. Hij stond ‘onder’ het gezag van de dienstdoende kohen gadol (Isra‘Elitisch hogepriester, ’Azarjah (1 Kr 6:10)). Geen mens vertegenwoordigde God zoals Mosjéh dat deed aan Isra‘El. Hij was door God zelfs ‘boven’ de kohen gadol gesteld. Daarom ligt het ook voor de hand dat Mosjéh moest verdwijnen toen de eredienst van God in het beloofde Land zou worden gehouden. Hij moest plaats maken voor het ambt van de kohen gadol. Die zou Isra‘Els enige geestelijk leider zou zijn: het hoofd van de gemeenschap van Isra‘El.

In de Bijbel staan maar weinig gebeden beschreven op de plechtige momenten in de Tempel. Echter het gebed van Sjelomoh, dat hij uitsprak nadat de Tempel klaar was om in gebruik te worden genomen staat wel in de Bijbel (1 K 8:12-21). Juist in de haftarot ligt de aandacht op unieke zaken. Van Mosjéh is niet bekend dat hij een gebed heeft uitgesproken bij het oprichten van de Tent van samenkomst. Maar het ligt wel voor de hand. Misschien geeft het gebed van Sjelomoh weer wat Mosjéh gezegd heeft. Het kan zijn dat de kohaniem het gebed van Mosjéh hebben opgeschreven en overgeleverd. De woorden “God heeft gezegd te zullen verblijven in een donkere wolk (HaSjem ‘amar lisjkon ba’arafél) lijken het bewijs van zo’n overlevering van Mosjéh (Ex 20:21; Dt 5:22).

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

39:43 Isra‘El volbracht nauwkeurig alle bevelen van God over het maken van de onderdelen van het heiligdom. Toen Mosjéh die onderdelen zag stemde die overeen met het model ervan dat God hem had getoond en hij zegende de onderdelen.
• 40:2 De Tent van samenkomst moest opgericht worden op de eerste van de eerste maand: het begin van de Bijbelse kalender. Zo is het ook gebeurd (40:17).
• 40:10 Het koperen offeraltaar was het centrale altaar voor Isra‘El. Mosjéh zalfde het en wijdde het aan God. Het altaar was de heiligheid van de gewijdenen (qodésj qadasjiem).
• 40:13-15 Mosjéh bekleedde de kohen gadol, zalfde hem en wijdde hem aan God. Mosjéh bekleedde ook de kohaniem en zalfde hen.
• 40:20 Mosjéh plaatste het getuigenis – de twee stenen platen – in de kist, plaatste er de draagstokken aan en legde het verzoendeksel erop.

In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen geen mitswot. De rabbijnen stellen dat er 111 mitswot in het boek Sjemot (Exodus) voorkomen, terwijl er in deze haftarot amper 70 torot zijn gevonden.

Volgende week: Wajjiqra‘ over parallellen met Isra‘Els verplichting de door God bepaalde offers van de eredienst te brengen.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Peqoedej – (De) opgelegden"

Geef een reactie