Haftarah Sjabbat Parah gaat over de reiniging van zonden die God aan Israël beval door Mozes en de reiniging van zonden die God aan Israël zal voltrekken aan het begin van de Messiaanse tijd.
Herstel van ontzag voor Gods Naam
De profeet Jechézqe‘El (Ezechiël) werkte onder Isra‘El tijdens hun verbanning naar Mesopotamië en maakte bekend waarom zij verbannen waren (Ezech 36:16-18). Het was Gods bestraffing.
Maar door die verbanning onteerden de natiën Gods heilige Naam en Isra‘El voegde daaraan toe (vs 20). Om ontzag voor Zijn Naam te herstellen moest er een einde komen aan Isra‘Els verbanning. Niet omwille van Isra‘El, maar door hun herstel zouden de natiën kennisnemen dat Hij Zijn Naam in ere hield. Ze zouden Hem niet kunnen tegenhouden Isra‘El te herstellen, ondanks hun macht en kracht.
God zal Isra‘El uit de natiën halen, terugbrengen naar hun Land (vs 24) en hen reinigen met rein water om hen van onreinheden en van hun afgoden te reinigen. Daarna zal Isra‘El een nieuw hart en een nieuwe geest ontvangen. God zal hen vervullen met Zijn Geest. Ze zullen wedergeboren worden en Gods voorschriften (choeqaj) en verordeningen (misjpataj) navolgen. Isra‘El zal wonen in het Land dat Hij aan hun vaderen gegeven had en God tot een volk zijn en Hij zal hen tot God zijn. Het herstel van ontzag voor Gods Naam komt dus vooral door herstel van de Bijbelse godsdienst; een Messiaans doel.
God zal hen verlossen (hosja’) van hun onreinheden en de landgewassen zegenen zodat ze geen hongersnood hebben (vss 29-30). Dat zou de natiën verbazen. Isra‘El zou terugdenken (zachar) aan hun boze wegen en aan hun handelswijzen die niet goed waren, waardoor ze afschuw ervan zouden krijgen.
God zei dat Isra‘El zich dan diep moest schamen (vs 32), maar hun verlaten en in puin vervallen steden zouden weer versterkt en bevolkt worden en de woestenij weer opgebouwd. Het verlaten (nesjammah) Land zal weer gecultiveerd worden, zodat het zal worden als gan-’Edén (de behaaglijke omsloten tuin). Isra‘El zal weer van God kunnen afsmeken (‘idaresj) om hun talrijk te maken als de gewijde offerdieren tijdens Jeruzalems godsdienstige samenkomsten. Isra‘El zal weten dat Hij haSjem is.
Parallellen
Sidra‘ Choeqqat (Nm 19:1-22:1) gaat over het laatste deel van Isra‘Els gang naar het beloofde Land.
Haftarah Sjabbat Parah (Ezech 36:16-38) wordt in 5781/2021 gelezen op Sjabbat beginnende op 21 ‘Adar/5 maart. Deze wordt dan gelezen in verband met de reiniging met water ter voorbereiding op Pésach. De rabbijnen veronderstellen een parallel met de bepaling van het rode, volkomen rund (farah ‘adoemmah temiemah; Nm 19:1-22). De as van dat rund werd gebruikt voor reiniging na het aanraken van een gestorven gelovige.
De woordcombinatie majim tehoriem (rein water; Ezech 36:25) is echter uniek in de Bijbel, maar staat in verband met wat algemeen mej niddah (water van afzondering) wordt genoemd. Hieruit blijkt dat reiniging van bepaalde zonden werd verkregen met water en niet altijd bloedstorting daarvoor nodig was. Maar de reinigingsvoorschriften met water betroffen individuele zonden. De haftarah lijkt echter over Isra‘Els collectieve reiniging te gaan. Als dat van toepassing is dan heeft een specifieke bepaling voor een individu – het reinigingswater van het rode rund – geen relevantie.
In de haftarah gaat het om herwijding van Isra‘El tot de Bijbelse godsdienst. Daarvoor lijkt een onderdompeling in levend water om van zonden te reinigen van toepassing. Niet te verwarren met de bekeringsdoop voor Isra‘El, zoals Johannes de Doper die voltrok, want die laatste is geen reinigingsdoop (1 Pe 3:21). Deze vormen van waterdoop zijn verschillend (Hnd 22:16). In dit geval gaat het om Isra‘Eliem die geen buitenstaanders waren van Gods Verbondsorde.
Er zou een parallel met het voorschrift van de parah ‘adoemmah zijn als God de Isra‘Eliem in de verstrooiing expliciet zou opvatten als dood lichaam (Ezech 37:1-14). Maar dan zou het reinigingsvoorschrift alleen van toepassing zijn voor leden van de vrome rest van Isra‘El die door de terugkeer naar het beloofde Land in contact komt met het grotendeels onreine Isra‘El. Maar dat staat nergens zo in de Bijbel. Toch schijnen de rabbijnen zo te hebben geredeneerd door een parallel te suggereren met de haftarah. Maar die is er niet.
God lijkt het over collectieve reiniging te hebben en lijkt dat in verband te brengen met de maandelijkse onreinheid van een vrouw (niddah; Ezech 36:17). Daarvoor werd wateronderdompeling (in een miqwéh) toegepast (majim chajjiem; Lv 15:13). Maar in de haftarahtekst worden het woord zaraq (sprenkelen) gebruikt en dan is het logisch dat de rabbijnen dachten aan de bepaling van het rode rund (Nm19:13).
Maar het ligt meer voor de hand te denken aan de reiniging na genezing van tsara’at (Lv 14:7-8). Tsara’at heeft in geestelijke zin ook een verband met Gods straf over ernstige zondeval. In collectieve zin is het huidige Isra‘El in de verstrooiing zeker op te vatten als tsara’atlijder.
Over welke tijd gaat Jechézqe‘Els profetie? Over de laatste der dagen en niet over de terugkeer uit de eerste verbanning naar Mesopotamië. Dit is zo, omdat God het woord afiets (stam poets – verstrooien / uiteendrijven) in onvoltooide tijd gebruikt (Ezech 36:19) en in de haftarahtekst het meer algemene woord galoet (stam galah – in ballingschap gaan) niet voorkomt. Het gaat dus expliciet om herstel uit de tweede verbanning, waarin vandaag Isra‘El verblijft. Maar, zoals vaak met profetieën, had Jechézqe‘Els profetie een dubbele vervulling. Het gaf ook zicht op het herstel uit de eerste verbanning.
Maar het is overduidelijk dat het aangekondigde einde van de verstrooiing onder de natiën onvervuld is aan Isra‘El. In tegenstelling tot waarmee de overwegend seculiere, progressieve zionisten tegenwoordig gelovigen in verwarring brengen door te beweren dat zij dit in eigen kracht (zonder God) vervuld zouden hebben. Dat de profetie van Jechézqe‘El niet vervuld is blijkt uit wat in de haftarahtekst staat. Het collectief van Isra‘El is nog niet gereinigd van hun zonden, heeft nog niet de heilige Geest ontvangen, doet niet aan navolging van Gods Torah. Het is zelfs amper tot berouw gekomen in de verstrooiing. Ook kwamen de zionisten niet in een verlaten (sjamem; 3* genoemd vss 34-36) Land, zoals de tekst stelt, en de seculiere Isra‘Elim doen er alles aan om Jeruzalems godsdienstige samenkomsten in te perken en tegen te werken, zoals nodige de herbouw van de Tempel.
In de haftarahtekst wordt echter gesteld dat Isra‘El dat pas na hun terugkeer zal doen, terwijl in veel profetieën wordt gesteld dat ze al in de tweede galoet, onder de natiën, tot inkeer zullen komen. Hoe zit dat? Van belang is te begrijpen dat het in deze profetie gaat om genoegdoening aan Gods onteerde Naam en niet zozeer om het ‘mechaniek’ van Isra‘Els herstel.
Volgende keer: haftarah Sjabbat Hachodesj (Sjabbat voorafgaande aan Ro‘sj Chodesj Niesan).
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Toelichting:
In de Torah is het een kohen die het reinigingswater sprenkelt. Volgens Jechézqe‘El is het God Die dat doet. Dat is logisch want geheel Isra‘El is onrein. Dus ook diens kohaniem. Het ligt dan voor de hand dat niet God, de Vader, maar de Here Jezus deze reiniging als de kohen gadol voltrekt. Weer een argument dat het om de tweede verbanning van Isra‘El gaat.