Haftarah – Sjelach-lecha – Zend voor jezelf

Haftarah Sjelach-lecha gaat over de parallel tussen het uitzenden van verspieders in het beloofde Land door Mozes en het later uitzenden van verkenners door Jozua.

De twee verkenners en Rachav
Isra‘Els militaire leider, Jehosjoea’ (Jozua), na de dood van Mosjéh (Mozes) zond twee verkenners uit naar het beloofde Land (Joz 2:1). Net zoals God hem en elf anderen eerder daarheen had uitgezonden (Nm 13:8). De verkenners gingen naar de plaats Jeriecho. Ze waren er binnengegaan en kozen een nachtverblijf waar een vrouw, Rachav genaamd, de leiding had, om te horen wat er onder de Kena’aniem (Kanaänieten) leefde. Hun komst werd doorgegeven aan de koning van Jeriecho die soldaten naar Rachav zond om de mannen aan hem over te dragen. Rachav verstopte de verkenners echter in haar huis. Tegen de soldaten van de koning zei ze dat de Isra‘Eliem net voordat de poort werd gesloten de stad weer hadden verlaten.

Rachav zocht daarna de verkenners op (vs 8) en vertelde hen dat de Kena’aniem erg bang waren geworden voor de Isra‘Eliem, want ze hadden de wapenfeiten van hun Uittochtsgeschiedenis gehoord. Zij liet de verkenners zweren dat ze haar en haar familie zouden sparen bij de Inname van het land. De verkenners stelden hun levenswil in de plaats van de dood van die van Rachav en haar familie als zij niets zouden zeggen. Wanneer het moment zou komen dat God het land aan Isra‘El zou geven, dan zou aan haar worden gedaan naar dankbaarheid en betrouwbaarheid (chéséd wé‘émét). Maar als ze hen zou verraden, dan verviel hun eed.

Omdat ze op de muur woonde kon ze de verkenners vervolgens aan een touw de stad laten verlaten (vs 15). Ze adviseerde hen naar de bergen aan de westkant van de vallei te gaan en zich daar drie dagen schuil te houden. Dan zou de zoekactie naar hun voorbij zijn en konden ze veilig terugkeren naar hun kamp aan de andere kant van de Jordaan. Zij raadde haar om hun ontsnappingstouw, dat gekleurd was met slakkarmozijn, uit te hangen. Zo zou bekend zijn welk huis gespaard moest worden. De verkenners droegen haar op ervoor te zorgen dat in het huis haar familie was samengebracht (vergelijk Gn 19:12).

Parallellen
Sidra‘ Sjelach-lecha (Nm 13:1-15:41) gaat over Gods bevel aan Mosjéh om van elk van de 12 stammen van Isra‘El een verspieder te zenden naar het beloofde Land. Mosjéh gaf aan welke veilige route zij moesten volgen en andere instructies voor het verspieden. Na hun terugkeer gaven de meeste van hen een negatief bericht over de geplande Inname van het land (13:31-33). Isra‘El reageerde toen heel ontstemt. Ze waren boos op Mosjéh en ‘Aharon (Aäron) en wilde zich een nieuw leiderschap kiezen en terugkeren naar Mitsrajim (Egypte; 14:4). Ze wilden alle voorstanders van de Inname van het land stenigen (vs 10).

God zei Mosjéh dat Hij het volk zou verwoesten en met hem een nieuw volk beginnen (14:12), maar Mosjéh bad om vergiffenis. God schonk dat toen, maar oordeelde dat eerst alle Isra ‘Eliem van 20 jaar en ouder zouden sterven in de Sinaj (Sinaïwoestijn) voordat Hij hen weer zou gunnen om het Land in de nemen.

God beval ook dat de Isra‘Eliem als ze in het beloofde Land waren aangekomen bij hun vuuroffers spijsoffers en drankoffers zouden moeten voegen gemaakt door opbrengsten van het Land (15:4). God vroeg ook van hen een bijdrage (teroemah) van de eersteling (re‘sjiet) van wat het Land opbrengt. De overtreder van de Sjabbat moest gestenigd worden en aan de uiteinde van de vier hoeken van hun bovenkleding moesten ze gedenkkwasten (tsietsit) maken. Die zouden hen herinneren aan de Torah.

De haftarah (Joz 2:1-24) heeft een parallel met het uitzenden van Isra‘Elitische soldaten het beloofde Land in. In Numeri kwam het bevel van God met het doel om het beloofde Land te bezien (latoer). In het boek Jozua was het een bevel van Jehosjoea’ met het doel om het te verkennen (meragliem), om de Inname van het beloofde Land voor te bereiden. Natuurlijk hadden beiden hetzelfde achterliggende doel: de Inname van het Land. Verkennen heeft dat niet op de eerste plaats. Dus de parallel gaat maar gedeeltelijk op.

De parallel met de sidra‘ is het Innemen van het beloofde Land. Het lijkt alsof het sterven van Mosjéh en het optreden van Jehosjoea’ als nieuwe leider staat voor een minder direct betrokken zijn van God en meer vanuit de Isra‘Eliem geleidde geschiedenis. Maar in het Jodendom is het boek Jozua ingedeeld bij de profetenboeken. Toegegeven, zelfs God stelde dat Mosjéh meer was dan een profeet en nergens in de Bijbel wordt Jehosjoea’ profeet genoemd. Toch was Jehosjoea’ al vanaf het begin de rechterhand van Mosjéh (Nm 11:28). Hij wordt in de Bijbel voor het eerst genoemd na de doortocht door de zee (Ex 17:9). Zelfs God gaf bevelen over Jehosjoea’ (Ex 17:14). Het was Mosjéh die zijn naam veranderde van Hosjea’ in Jehosjea’ (Nm 13:16). Dat moet minstens wijze op een uitzonderlijke mate van vroomheid van deze man. Hij was van de Geest vervuld en in opdracht van God door de kohen (Isra‘Elitisch priester) ‘El’azar (Eleazar) gewijd (Nm 27:23). Later had Mosjéh hem ook de handen opgelegd (Dt 34:9).

Opvallend is dat net als in de sidra‘ het in de haftarah ook twee soldaten waren die bevestigde dat het beloofde Land ingenomen kon worden (Nm 14:7-9; Joz 2:24).

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• 14:18 God is dan wel geduldig van toornen (‘éréch ‘apajim), menigvuldig van goedheid (rav-chéséd) en verdragende misdaad en overtreding, toch zal Hij niet zomaar vrijpleiten, maar de misdaad bezoeken van de vaderen aan de zonen in drie- en viervoud (vs 23; Ex 20:5; 34:7).
• 14:20 God schenkt vergiffenis op het gebed van een vrome leider.
• 15:4-5 God wil in de gebeden van Zijn volk horen over de vrucht die Hij hen schonk.
• 15:16 Voor Gods volk geldt slechts één Torah (vs 29; 9:14; Ex 12:49).
• 15:19 Gods volk zal een bijdrage (teroemah) geven uit de vrucht die God hen geeft.
• 15:35 Wie de Sjabbat overtreedt zal geestelijk sterven, zoals geldt voor de overtreding van elk van de 10 Bevelen (Ex 20:1-17).
• *15:38-39 Elke gelovige man zal gedenkkwasten (tsietsit) aan diens bovenkleren dragen.

De met een * aangegeven bepaling is door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 3 mitswot.

Volgende week: Qorach over de parallellen tussen de gezagsbevestiging van Mozes & Aäron met Samuël & Saul.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Sjelach-lecha – Zend voor jezelf"

Geef een reactie