Haftarah – Wajjechie – En hij (Jakob) leefde

Haftarah Wajjechie gaat over de parallel tussen de overdracht van Jakobs patriarchaat en nalatenschap met die van koning Davids.

Overdracht van autoriteit
Toen koning Dawied op sterven lag liet hij zijn kroonprins Sjelomo (Salomo) komen. Hij maakte hem bekend dat hij zou gaan sterven en dat Sjelomo koning zou worden. Dawied scherpte hem in om naar Gods Verbondsvoorwaarden te leven en te regeren, want dat garandeerde de voortzetting van het Dawidische koningshuis. Ook bracht hij in herinnering aan wie hij namens zijn vader wraak moest nemen en aan wie hij trouw moest bewijzen. Dawied werd in Jeruzalem begraven. God bevestigde daarna Sjelomo als koning.

Parallellen
Sidra‘ Wajjechie (Gn 47:28-50:26) gaat over de laatste dagen van Ja’aqovs (Jakobs) leven in Mitsrajim (Egypte) en over wat hij zijn zonen aanzegde. Belangrijk is dat Ja’aqov de eerste twee zoons van Josef adopteerde. Hij voegde hen toe aan Isra‘El (48:5). Josef was immers buiten Isra‘El komen te staan (eigendom van Farao geworden). Zo werd de naam van Josef toch gehandhaafd onder de stammen. Ja’aqov werd in Hebron begraven.

De haftarah bij deze sidra‘ (1 Kon 2:1-12) heeft als parallel de dood van Isra‘Els leider en de regeling van de opvolging. In Beresjiet (Genesis) betreft het Ja’aqov die als familiehoofd zijn autoriteit overdraagt op Jehoedah. In 1 Koningen betreft het Dawied, een kleinzoon van Jehoedah, die als koning zijn autoriteit overdraagt op Sjelomo.

De volgende parallel is dat Ja’aqov niet alleen zijn patriarchaat overdraagt, maar ook zaken regelt: nalatenschap. Ook Dawied deed dat. Het gevolg was dat God Isra‘El in beide gevallen zegende (Gn 50:22-26; 1 Kon 2:12).

Maar Ja’aqov lijkt twee patriarchen (Jehoedah en Josef) aan te stellen. Daarover gaat het haftarah gedeelte niet. In die verdeelde, bijzondere zegening (deels voor Jehoedah (Gn 49:8-12) en deels voor Josef (Gn 49:22-26)) komt profetisch de latere splitsing van Isra‘El in Judah en ‘Éfrajim naar voren. Iets wat in de Bijbel is beschreven als onheil (geloofsafvalligheid en ontrouw aan het huis van Jehoedah/Dawied). Volgens Genesis was dit dus blijkbaar voorzien. Sterker, alleen in Ja’aqovs zegening van Josef komt het woord ‘hoofd’ (Hebreeuws: ro‘sj) voor (Gn 49:26).

Het feit dat Jehoedah tot gezagsdrager in Isra‘El wordt aangesteld, stelt vragen over de patriarchale status van ‘Éfrajim. Omdat Josef leiderschap had onder de heidenen, lijkt het dus te gaan over patriarchale status in die hoedanigheid. Iets wat aan het zicht van de Isra‘Eliem ontrokken is, maar wat wel met de huidige staat van Isra‘El in de verstrooiing te maken kan hebben. Het is dan ook opmerkelijk dat het Judese koningschap het veld moest ruimen door Isra‘Els verstrooiing onder de natiën en tot op heden niet is hersteld. Blijkbaar was dus in Josefs zegening ook Isra‘Els verstrooiing voorzien. In de vorige haftarah (zie Wajjiggasj) werd Ezechiëls profetie behandeld, vanuit die profetie werd ook al duidelijk dat Judah en ‘Éfrajim pas bij de komst van de Messias herenigd zouden worden. Josefs, door Ja’aqov aangezegde patriarchaat over Gods volk, is, net als in de tijd van Genesis, verborgen gebleven tot in Isra‘Els galoet (verstrooiing).

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• 47:29-30 Gelovigen horen niet onder goddelozen begraven te worden (Gn 23:4; 25:9; 49:31; 50:13, 25).
48:5 Een (geestelijk) patriarch kan kinderen adopteren van gelovigen (1 Kor 4:17; 2 Pe 1:17). Dit is naar Gods Karakter (2 Cor 6:18).
48:19 Er kan tegen de normale (menselijke) orde der dingen, zoals het bepalen van de eerstgeborene, ingegaan worden als God dat wil.
• 48:20 Kinderen horen de geestelijke bagage van hun vader te vertegenwoordigen (Gn 48:5). Dit is naar Gods Karakter (Jh 10:30; 14:9).
• 49:4 God beoordeelt Zijn volk. Hij berecht het ook naar Zijn recht (Gn 49:16).
• 49:6-7 God wijst het af als leden van Zijn volk niet naar Gods, maar naar eigen inzicht samenwerken (Rm 8:13). Hij zal hen verdelen en verstrooien.
• 49:8 God stelt voortdurend (messiaanse) leiders aan over Zijn volk (Gn 49:10), maar Hij zal uiteindelijk de Messias over hen aanstellen (Gn 49:11-12). Jehoedah werd aangesteld als de opvolger van Ja’aqov (vergelijk Gn 27:29), maar niet als geestelijk leider.
• 49:25-26 De patriarchale zegen die Josef ontving (vergelijk Gn 27:28), hoewel hij geen opvolger van Ja’aqov/Isra‘El kon zijn, wijst er profetisch op dat zijn leiderschap ‘buiten’ Isra‘El lag: Gods volk heeft zich nooit beperkt tot Isra‘El, maar sloot altijd alle mensen in.
• 50:19 God komt de wraak toe, want gelovigen staan onder God en nemen Zijn plaats niet in (Gn 34:13). Het zijn juist ongelovigen en goddelozen die wraak nemen buiten God om.
50:20 God bereidt dingen voor ten goede van Zijn volk (Gn 45:7; Jh 14:2; Hb 6:20).
• 50:24 Geloven is op God vertrouwen dat Hij Zijn woorden zal vervullen.

Het is opmerkelijk dat rabbijnen stellen dat:
– in het boek Beresjiet slechts drie mitswot voorkomen, terwijl er zo’n 100 torot in mijn haftarot zijn vastgesteld. Torot zijn echter niet altijd mitswot, maar een aantal wel.
– de Verbondsvoorwaarden die Noach ontving alleen voor de niet-Joden zouden gelden, terwijl ze de basis vormen voor Gods Verbond met de patriarchen, voor Gods Verbond bemiddeld door Mozes en voor het Nieuwe Verbond. De zogenoemde Noachidische geboden zijn een rabbinaal bedenksel die anders zijn dan de Verbondsvoorwaarden die Noach ontving.

Volgende week: Haftarah Sjemot over parallellen met de roeping van Mozes en zijn eerste optreden.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Wajjechie – En hij (Jakob) leefde"

Geef een reactie