Haftarah Wez‘ot bevestigt dat de door Mozes bevolen gehoorzaamheid van Isra‘El aan Jozua als zijn opvolger ook werd gehouden. Maar Jozua was niet zijn ware opvolger.
Voorbereidingen voor de Inname van het beloofde Land
God gaf Jehosjoea’ (Jozua), na de dood van Mosjéh (Mozes) op de berg Nevo (Nebo), het teken was om de Jordaan over te trekken. Het betekende dat Isra‘El het Land dat God hun gaf binnengegaan kon worden (Joz 1:1). Dat beloofde Land strekt zich uit van de woestijn in het zuiden tot de Libanon in het noorden en de Eufraat in het noordoosten. (De huidige Staat Isra‘El omvat daarvan slechts een kwart.) God zou met Jehosjoea’ zijn zoals Hij met Mosjéh was geweest gedurende heel zijn leven en daardoor zou hij onoverwinnelijk zijn. Voorwaarde was wel dat hij nauwgezet de Torah van Mosjéh zou navolgen. Daarvan op geen enkele manier van zou afwijken. Hij moest die Torah dag en nacht overwegen. Dan zou hij voorspoedig zijn. Net zoals Mosjéh was geweest.
Toen beval Jehosjoea’ de opzichters (sjotrej) om het volk zich te laten voorbereiden voor de Inname van het Land (vs 10). Jehosjoea’ vroeg de Re‘oevenie (Rubenieten), de Gadie (Gadieten) en de halve stam van Menasjéh (Manasse) of zij zich zouden houden aan de eerder gemaakte afspraak met Mosjéh (Nm 32:17-19). Dat zij samen met de andere stammen zouden meevechten bij de Inname van het Land. Zij bevestigde dat en ook dat ze Jehosjoea’ net als Mosjéh zouden gehoorzamen in alles. Sterker nog, ze wensten Jehosjoea’ toe dat God met hem zou zijn, net als met Mosjéh. Ook stelde ze dat ieder van hen die niet trouw aan hun belofte zou zijn door hen gedood zou worden. Ze wensten Jehosjoea’ toe om sterk (chazaq) en moedig (‘émats) te zijn (Dt 31:6-7, 23).
Parallellen
Sidra‘ Wez‘ot (Dt 33:1-34:12) gaat over de laatste woorden van Mosjéh. Het was een zegenspreuk aan Isra‘El (12 stammen, inclusief Lewie ten koste van Sjim’on (die later onder Jehoedah werd gerekend (Rich 1:3))) en aan Gods volk daaronder in het bijzonder. Het had een profetisch en universalistisch gehalte. Daarna beklom hij de berg Nevo waar God hem heel het beloofde Land toonde en hem liet weten hoe het verdeeld zou worden over de stammen. Hij stierf en werd begraven in een nabij gelegen kloof (gaj) in Mo‘av (Dt 34:6). Isra‘El beweende hem 30 dagen lang en gehoorzaamde Jehosjoea’ in de plaats van Mosjéh.
De haftarah (Joz 1:1-18) bevestigt het einde van de sidra‘. Het laat zien dat ook na Mosjéhs dood zijn bevelen stand hielden. Uit de sidra‘-tekst (Dt 34:8) blijkt dat Gods bevel aan Jehosjoea’ om het beloofde Land binnen te trekken (Joz 1:1) pas een maand na de dood van Mosjéh en niet meteen kwam, zoals de haftarahtekst suggereert. De sidra‘ is in dit geval leidend op de haftarah. Het bevestigt ook de gehoorzaamheid aan Jehosjoea’ als Isra‘Els leider, zoals ze ook aan Mosjéh waren geweest. Een parallel is er echter niet. Of het moet de impliciete boodschap zijn dat Jehosjoea’ niet de aangekondigde opvolging van Mosjéh (Dt 18:15, 17-19) vervulde.
Daarom ziet Isra‘El, sinds de dood van Mosjéh, uit naar de komst van de ware Opvolger. Die zou echter niet voortkomen uit de stam Lewie – de stam van Mosjéh – maar uit de stam Jehoedah (Judah; Gn 49:10). Mosjéh had ook niet over een bepaalde stam geprofeteerd (Dt 18:15, 17-19). Jehosjoea’ was uit de stam ‘Éfrajim (Nm 13:8), dus niet Mosjéhs ware Opvolger. Maar toen die ware Opvolger echter geopenbaard werd aan Isra‘El – Jesjoea’ ben Josef ‘Adonaj of meer gangbaar: de Here Jezus (Mt 17:5; Jh 1:11; Hnd 13:23; Hb 7:14) – werd Hij officieel verworpen (Mt 14:64) en ontkend (Jh 19:21). Dat gaf God het recht Zich eerst tot de natiën te richten om onder hen heiligen te werven die Gods volk zouden voortzetten (Jh 1:12-13; Hnd 18:6; Dt 33:3). (De zendingsopdracht die Hij Isra‘El oorspronkelijk had gegeven, maar zij hadden verzaakt.)
God voltrok echter ook Zijn Verbondsvonnis: Isra‘El zou verdreven worden uit het Land, net zoals de Kena’anim (Kanaänieten) voor hen (Lv 18:28). Zij zouden niet langer tot Gods volk kunnen behoren totdat ze zouden uitroepen: ‘Gezegend Die komt in de Naam van God’ (Mt 23:39). Zo blijft de ware Inname van het beloofde Land, namelijk die definitief is als Isra‘El diens roeping en opdracht zouden vervullen, nog steeds onvervuld (Hb 4:8), maar de vraag is wie daaraan deel zullen hebben (Hb 4:6).
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• 33:3 Gods liefde gaat uit naar heiligen: de geloofsgemeenschappen.
• 33:5 God is voor altijd Isra‘Els Koning geworden vanaf de Uittocht uit Mitsrajim (Egypte).
• 33:7 De stam Jehoedah heeft een messiaanse roeping (Gods vijanden onderwerpen) zichtbaar in een koninklijk ambt.
• 33:8-11 De stam Lewie (Levi) zal God het dichtst naderen om Hem te vereren ten gunste van Isra‘El en om hun Gods onderwijzingen te leren (ambt van kohaniem (Isra‘Elitische priesters)).
• 33:12 God zal bij de stam Benjamin wonen (in hun midden zou uiteindelijk Gods Woning staan).
• 33:13-17 Josef (de stam ‘Éfrajim) ontving de oude Hebreeuwse aartsvaderlijke zegening van Ja’aqov (vergelijk Gn 27:28; 49:22-26).
• 33:18-19 De stammen Zevoeloen (Zebulon) en Jissaschar (Issaschar) hebben een zendingsopdracht voor de natiën.
• 34:1 God toont soms Zijn plannen met Zijn trouwste dienstknechten.
• 34:5 God kan mensen doden.
• 34:8 De rouwperiode voor het sterven van een gelovige zal een maand duren (Nm 20:29).
• 34:9 Leiderschapsopvolging / ambtsaanvaarding vraagt om overdracht van de Geest door handoplegging (Hnd 13:3).
• 34:10-12 Gods volk moet uitzien naar de ware Opvolger van Mosjéh.
Volgens de rabbijnen staan in deze sidra‘ geen mitswot.
Volgende week: Evaluatie van de haftarot.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Wez‘ot – Maar dit (is de zegen van Mozes)"