Parasha Bere‘sjiet: het raadsel van de eerste woorden uit de Torah

Het lezen van de Torah begint na het Loofhuttenfeest weer opnieuw. De Parasha van deze week is Bere’sjiet: Gen.1:1-6:8, Jes. 42:5-43:10 en Opb. 22:6-21. 

Meteen het eerste woord van deze sidra, een Hebreeuws tekstgedeelte, zet de lezer voor een raadsel. Wat betekent dat merkwaardige woord bere‘sjiet, wat ook de naam van het eerste boek van Mosjéh (ook wel onterecht Genesis genoemd) en van deze sidra is? Letterlijk en algemeen vertaald betekent het ‘in een eersteling’. De meeste Bijbelvertalingen hebben echter ‘In het begin’. Maar dat kan nauwelijks bedoeld of juist zijn, want in de Bijbel staat dat er al een geschiedenis aan voorafging. De lezer wordt met het woord bere‘sjiet dus iets anders bekendgemaakt. Maar wat dan?

Dit is de eerste sidra in de cyclus van het jaarlijks lezen van de vijf boeken van Mosjéh (Mozes). Die cyclus begint vanaf Simchat Torah, de Vreugde van de Wet (afgelopen dinsdag). Deze eerste sidra gaat in hoofdlijn over het vormen van de schepping (H1), het maken en verblijven in de omsloten tuin van genoegen (gan-’Edén) (H2), de afval van God door de eerste mensen (H3) en de geschiedenis van de generaties van de mensheid in de Voortijd (H4-6), toen de Nefiliem en de Giboeriem op aarde waren (6:4), tot het punt waarop God aangeeft dat het zo niet langer kan doorgaan (6:7). Noach vond echter genade (chen) in de ogen van God (6:8).

Rosj

Het woord bere‘sjiet is een zogenoemde woordcombinatie van het zelfstandige naamwoord ro‘sj. Het betekent ‘hoofd’ of ‘eerste’. Het heeft de uitgang (suffix) -iet, wat betrekking heeft op een soort of een groep, zoals Isra‘El-iet (een lid van de natie Isra‘El) of ’Ivr-iet (het moderne Hebreeuws). De prefix be- wordt meestal vertaald als ‘in’. Veel helpt die kennis niet. Het is nog steeds een raadsel wat bedoeld wordt. Zelfs als gekozen wordt om ro‘sj te vertalen als ‘een begin (van tijd)’.

Kan de rest van dit vers helpen? De woorden bara‘ ‘Elohiem stellen dat God schiep. Wat schiep Hij? ‘et haSjamajim en ‘et ha‘aréts. Dit wordt meestal vertaald als ‘de hemel’ en ‘de aarde’. Sjamajim kan drie betekenissen hebben:
1. De hemel, de geestelijke (niet fysieke) en onzichtbare wereld en alles wat erin is
2. Het heelal en alles wat erin is
3. De lucht boven de aarde

Als optie 1 bedoeld is, dan stelt vers 1 dat beiden delen van de Schepping, niet-fysiek en fysiek, na elkaar, maar in één keer, werden geschapen. De boodschap is dan dat deze twee delen nauw met elkaar verbonden zijn. De opties 2 & 3 gaan alleen over het fysieke deel van de Schepping. Het eerste vers zou dan stellen dat God het fysieke deel van de Schepping in twee delen schiep. Wat boven de aarde is en de aarde zelf. Over het niet-fysieke deel zou dan niets gezegd worden, maar dat dit deel bestaat staat in de Bijbel.

Wordt met de ro‘sj een Mens bedoeld? De gedachte gaat dan meteen uit naar Adam. Als de ro‘sj de Mensensoort betekent dan is de vraag wat dit betekent voor de interpretatie van het woord bere‘sjiet. Het woord drukt een enkelvoud uit; mensensoort (de zachar en de neqevah; 1:27). De re‘sjiet lijkt dan op een persoonssoort te wijzen die God vertegenwoordigt. Wat betekent dan de prefix be-? Vooral Rasji (Rabbi Sjlomo Jitschaqie) heeft laten zien dat dit veel meer betekenissen kan hebben. Een alternatief is ‘om(wille van)’. Wordt dat toegepast op bere‘sjiet, dan zou het vertaald kunnen worden als ‘Omwille van een Mensensoort’ (schiep Elohiem de hemel en de aarde).

Sjabbat

Met deze vertaling is het interessant te zien waar de schepping op uitloopt. Namelijk op de Sjabbat (2:2-3), de zevende scheppingsdag. Is dat een scheppingsdag? Er zijn toch maar zes scheppingsdagen? Nee, toch zeven, want voor wat toen geschapen werd – de Sjabbat – is de Schepping er. Of beter, daartoe dient de ro‘sj, waarmee de beschrijving over de schepping in het hoofdstuk begon. Alles wat in de voorgaande dagen geschapen werd, zelfs de ‘adam, dient slechts tot het einddoel: Sjabbat. In 2:1-2 staat dat God de Schepping op de Sjabbat completeerde (jechal) en dat is ook een scheppingsdaad. God schiep rust.

Het is duidelijk dat de Messias de vroomste vertegenwoordiger is van God. Hij was dat als de Here Jezus op aarde, Hij is dat vandaag als haKohen haGadol (de Hogepriester) in de hemel en zal dat zijn als de Melech melachim (Koning van de koningen) als Hij naar de aarde terugkomt. Dat Hij sinds Zijn komst zeker tot de Mensensoort behoort, blijkt uit het feit dat Hij in 1 Korintiërs 15:45 ‘de laatste Adam’ wordt genoemd. Met die betekenis kan bere‘sjiet ook geïnterpreteerd worden als omwille van Hem schiep God de fysieke Schepping. Maar dan wordt duidelijk dat dit maar deels opgaat. Hij heeft immers niet Zijn oorsprong op aarde, maar bij God. Het gaat dus alleen op als Hij de mens vertegenwoordigt; als Mensenzoon. Immers, de Zoon van God heeft vandaag weer Zijn leefwereld in de hemel bij God, dus heeft Hij ook alles met het niet-fysieke deel van de Schepping. De interpretatie van ro‘sj als exclusief betrekking hebbende op Hem is doorgeschoten.

De ro‘sj moet primair betrekking hebben op de man (‘iesj) ‘Adam en voor haar (‘isjah) die uit hem voortkwam en die hij Chawwah (Leven, meestal vertaald met de betekenisloze naam ‘Eva’) noemde (2:20). Al was haar komst secundair.

De sidra‘ gaat verder over de twee geslachten die meteen uit Adam uitsplitste; de vromen en de weerspannigen, het geslacht van Sjet (Herstel) en de eerstgeborene van Adam, Qajin (Kaïn – verkrijgen). Het moet duidelijk zijn dat de weerspannigen niet tot de ro‘sj behoren. Maar zoals dat gaat op de aarde waar satan het voor het zeggen; Qajins geslacht nam snel de overhand (ze maakten zich ro‘sj) en beïnvloedde het geslacht van Sjet. Daarom stelde God een einde aan de mensheid en verwoestte het met de watervloed. Het onderwerp van Sidra‘ 2, volgende week.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasha prikkelt hij christenen om na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof. 

2 Reactiesop"Parasha Bere‘sjiet: het raadsel van de eerste woorden uit de Torah"

  1. Beste ‘Anoniem’,

    Het woord Nefiliem komt van de stam nafal – neervallen. In veel vertalingen echter merkwaardig genoeg vertaald als “de reuzen”.
    Volgens een midrasj (Joodse fantasievolle afleiding op basis van de Bijbel) wordt ervan uitgegaan dat het om mensen gaat die enorm groot waren. Dat zou verklaren waarom Noach en zijn zonen in staat waren om een ark te bouwen van gigantische omvang.
    De meeste christelijke commentaren houden het erop dat het gaat om gevallen engelen (demonen dus). Refo-Evangelische commentatoren denken aan gedrochten die voortgekomen zijn uit seksuele gemeenschap tussen demonen en mensen, maar deze fantasievolle gedachte loopt vast tegen de uitspraak van de Here Jezus dat alle engelen – niet-fysieke wezens – geslachtsloos zijn (Mark 12:25) en dus onmogelijk seksueel contact met mensen – fysieke wezens – kunnen hebben. Ook lijkt het mij onzinnig dat demonen verder zouden willen gaan dan het in bezit nemen van mensen (bezetenheid). Hun plaats is immers niet op aarde.

    Ik denk dat de genoemde Joodse gedachte meer aannemelijk is, alhoewel ik zelf denk dat het hier over de dinosaurussen gaat. Het is immers allang bekend dat die op aarde waren gelijktijdig met de mens, wat een ernstig probleem geeft voor de klassieke evolutietheorie. M.a.w. nefiliem verwijst mijns inziens naar aardse wezens en niet naar spirituele wezens.

    Het woord Giboeriem komt van de stam gabar – sterk/machtig. Er wordt in de commentaren een verband gelegd tussen nefiliem en de giboeriem. Of het gaat in die commentaren om dezelfde gedrochten die voortgekomen zijn uit de mensen die seksueel contact hadden met demonen. Of het gaat om die gedrochten (giboeriem) en de demonen (nefiliem) die ze bij mensen hebben verwerkt.

    Merkwaardig genoeg wordt niet goed gelezen, want de zin die de Nefiliem noemt lees ik als een mededeling die op zichzelf staat. Om de omstandigheden in die dagen te kenschetsen en dat de aanwezigheid van de dino’s door ging nadat de kinderen van vrome met de God-lozen werden voortgebracht. Het tweede gedeelte van Genesis 6:4 heeft als bijzin dat er giboerim voortkwamen uit de geslachtsgemeenschap tussen de zonen van God – het vrome nageslacht van ‘Adam – en de dochters van de mensen – het God-afvallige nageslacht van Qajin (Kain). Dat wijst er volgens mij op dat die zonen die voortkwamen uit die ongewenste relaties tussen de twee mensengeslachten (die van Sjet en die van Qajin) mannen voortbracht die nog kwaadaardiger en gewelddadiger waren dan de zonen van Qajin al waren. Dit vers gedeelte meldt dus dat het van kwaad tot erger ging. Het werd steeds gewelddadiger op aarde. Er waren al monsters (dino’s) op aarde en daarna kwamen er ook menselijke monsters. Dit wordt gemeld als opmaat naar Gods oordeel van de wereldwijde watervloed. God moest wel ingrijpen.

    Groet, Marco van Putten

  2. Zeer verhelderend, maar wat is de betekenis van “Nefiliem” en het woord “Giboeriem ” ?

Geef een reactie