Parasha van de week Ki Tisa: Exodus 30:11tot 34:35. De haftaralezing is 1 Koningen 18:1-39. Uit het NT 1 Corinthiërs 3:1-18.
Opnieuw deze week een lezing waarin heel veel tegelijk wordt behandeld. Het begint met dat alle mensen vanaf twintig jaar en ouder een hefoffer moeten brengen van een halve sikkel oftewel 5,7 gram keseph כסף, zilver, geld. Dit om boete te doen. Een mooi woordverband is dat boetedoening het Hebreeuwse werkwoord kaphar כפר is, wat verband heeft met keseph כסף door de gelijke phé פ en kaph כ in beide woorden. (Aan het eind van keseph staat overigens een sluit-phé ף, die er iets anders uitziet, maar het is dezelfde letter als de ‘gewone’ phé). Er vindt herstelbetaling plaats.
Opvallend is dat de instelling van de shabbat door God geboden wordt tussen Zijn geboden omtrent de bouw van de tabernakel. Volgens de beroemde rabbijn Abraham Moshe Heschel is de shabbat een paleis, waar God op vastgestelde tijden de deuren van opent, bedoeld voor de mens om Hem te ontmoeten. Wat een prachtige vergelijking: Gods bouwplannen zijn in deze parasha van bredere strekking dan op het eerste gezicht lijkt. Ook Paulus heeft het in 1 Corinthiërs over de bouw van een gebouw, een binjan בנין in het Hebreeuws. Hij stelt dat de bouwers niets zijn, de bouwers zijn hier de onderwijzers.
Paulus is verbolgen over het feit dat de Corinthiërs zeggen dat de één van Paulus is en de ander van Apollos. De onderwijzer, moreh מורה plant, de naprediker begiet, maar het is uiteindelijk God die de wasdom geeft, dat mag niet vergeten worden! Paulus waarschuwt daarbij dat men zeer zorgvuldig moet zijn met wat men op de Hoeksteen bouwt, want het zou licht scheef kunnen gaan. Let erop dat zowel moreh מורה, onderwijzer en Torah תורה Gods Onderwijzing, afgeleid zijn van het werkwoord jarah ירה, richting geven, werpen. Een leraar staat niet boven zijn Meester en als hij onderwijst buiten wat God onderwezen heeft in de Torah, dan bouwt hij scheef en dat is zeer ernstig. Dan bouwt Eliah in de haftaralezing een altaar voor God, of beter gezegd: hij herstelt het aloude altaar in de Naam des Heren.
Izebel
Zou hij evenals Obadja, de vrome dienstknecht van de slechte koning Achab, ook in de rats gezeten hebben of God het offer wel echt zou aansteken? Zoals we kunnen lezen in deze haftara, durfde Obadja eigenlijk niet naar koning Achab te gaan om te zeggen dat Eliah zich had vertoond. Al jaren was Achab namelijk op zoek naar Eliah, maar God had hem verstopt voor Izebel, de vrouw van Achab, die alle profeten liet ombrengen die ze maar vinden kon. Obadja vreesde de reactie van de koning, als hij hem zou komen zeggen dat Eliah hem liet roepen en stel dat Eliah er dan niet meer zou staan? Gelukkig voor hem stond Eliah inderdaad te wachten op de afgesproken plek om de koning tot de orde te roepen en een unieke ‘wedstrijd’ aan te gaan tussen God en de afgoderij waar het volk toch weer voor was gezwicht.
Dat men nog zoveel water over het altaar kon gieten was al een wonder op zich: het had immers drie jaar niet geregend. Op meesterlijke wijze betoonde de God van Israel Zich met het verbranden van het offer met water en al. Het afgodenoffer had het nakijken.
Yair en Karen Strijker van Studiehuis Reshiet maakten november 2013 met hun kinderen Ruth en Shmuel alija naar Israël. Na een roerige tijd in Sde Tsvi, hemelsbreed 16 kilometer van Gazastad, verhuisden ze januari 2015 naar Na’ale in Samaria, waar ze volgens de profetie van Jeremia 31:6 de volken oproepen naar Jeruzalem te komen om ‘te leren van onze God’.
Wees de eerste die reageert op "Parasha Ki Tisa: Afgodenoffer had het nakijken"