Parasjah Bechoeqqotaj – In Mijn voorschriften

Deze sidra‘ (Lv 26-27) gaat over Gods Verbond met Isra‘El. God zou dat onderhouden. Als Isra‘El het echter zou veronachtzamen door weerspannigheid tegen God, dan zou Hij zich tegen hen keren. God was daarin geduldig door ongehoorzaamheid in meerdere graden in te delen. Zouden ze echter volharden, dan zouden ze hun positie als Verbondsvolk verliezen. Als Isra‘El daarentegen iets aan God wilde wijden dan golden daar bepalingen voor.

Als de Isra‘El, wonende in het beloofde Land, Zijn voorschriften (choeqqotaj) en Zijn bevelen (‘ét-mitswotaj) zouden doen, dan zou God voor hen zorgen en Zijn Woning (Misjkan) zou in hun midden staan (26:1-13).

Gevolgen Verbondsongehoorzaamheid

Vanaf vs 14 gaat het erover als Isra‘El Gods Verbond zou gaan veronachtzamen. God beschouwt dat als Verbondsbreuk. Dan zou God hen treffen met verschrikking van de tering (béhalah ‘ét-hasjachéfét) en van de koorts (‘ét-haqqaddachat), vernielende (mechallot) ogen en verkwijnende (medievot) een persoon. Dan zou God zich tegen Isra‘El keren, zodat hun vijanden hen zouden verslaan. Alles wat Isra‘El zou opbouwen zou hun vijanden verteren en die zouden heerschappij over Isra‘El hebben. Isra‘El zou vluchten waar ze niet vervolgd zou worden.

Maar (vs 18) als dat Isra‘El niet genoeg zou zijn en zou doorgaan in ongehoorzaamheid, dan zou God toevoegen aan Zijn kastijdingen (jasserah). Zevenvoudig om Isra‘Els zonden. Hij zou hun werken en doelen tegenwerken zodat ze niets zouden bereiken. Maar als Isra‘El dan in verzet (qérie) zou gaan (vs 21), dan zou God zevenvoudige slaag (makkah) toevoegen. Maar als Isra‘El zich niet door God zou laten tuchtigen, maar zich tegen Hem blijven verzetten, dan zou God tegen hen in verzet gaan (vs 24). God zou hen zevenvoudig slaag geven. Hij zou een zwaard van wraak (noqémét) doen komen die wraak zou nemen voor het Verbond. God zou hen pest (dévér) zenden in hun steden en overleveren in de hand van aan een vijand. Maar als Isra‘El God nog niet zou gehoorzamen, maar zich tegen Hem blijven verzetten, dan zou God tegen hen in verhit verzet (bachamat-qérie) gaan (vs 28). Hij zou hen zevenvoudig kastijden. God zou van Isra‘El walgen (vs 30). Hun vijanden zullen de eigenaars worden van het Land. God zou hen verstrooien onder de natiën, terwijl een zwaard achter hen aan zou jagen. Dan zou het Land eindelijk toekomen aan diens Sjabbatten die Isra‘El het eraan onthouden had. Isra‘El zou in de verstrooiing geen bestaan kunnen opbouwen en wegkwijnen (vs 39).

Israëls herstel

Maar hebben zij in de verstrooiing hun misdaad (‘ét-’awon) beleden (hitwaddoe) en die van hun vaderen, dan zou God gedacht hebben aan Zijn Verbond met de aartsvaderen, de eersten (ri‘sjoniem; vs 45), en aan het Land. Want in hun verbanning heeft God hen niet verworpen en niet dusdanig van hen gewalgd dat Hij hun deed ophouden, waardoor Hij Zijn Verbond met hen zou verbreken (vs 44).

Hiermee eindigen de bepalingen voor het leven in het beloofde Land. Opvallend is het contrast tussen de zegen die het houden van Gods Verbond kan geven en het tegenovergestelde bij ongehoorzaamheid. Leven in het Verbond geeft dus een grote verantwoordelijkheid. Het is het leven van Gods volk, Zijn Eigendom. God noemt niveaus (vijf) van ongehoorzaamheid met Zijn tegenreacties erbij. Uiteindelijk zou het ertoe leiden dat Isra‘El zou ophouden te zijn waartoe God het geroepen had. Gods Verbondsvolk te zijn. Van God verbannen en verstrooid onder de natiën. Zo is Isra‘El tot op vandaag. Al lijkt dat soms niet zo. Maar een uiterlijk staat kan heel anders zijn dan de geestelijke.

Wijdingsbepalingen

God droeg Mozes op om aan de Isra‘Eliem zijn bepalingen voor wijdingen bekend te maken. Wanneer iemand een gelofte (nédér) zou afleggen (jafli‘), dan diende daartegenover een geldbedrag te staan naar de waardering van de persoon. Voor volwassen mannen (tussen 20-60) was dat 50 heilige sjéqél. Wijdingen van volwassen vrouwen waren 30 heilige sjéqél. Dat verschil in waardering was ook bij kinderen. Arme personen werden door de kohen (priester) individueel gewaardeerd.

Wanneer iemand een dier aan God wijdde als offergave, dan was het daarmee gewijd. Een gewijd dier mocht niet meer verwisseld worden met een ander dier. Eerstgeboren reine dieren konden echter niet gewijd worden (die waren al aan God gewijd), maar wel van onreine dieren (27:26-27). Maar een onrein dier mocht niet aan God geofferd worden, maar kon wel gewaardeerd worden om diens wijding. Dat gebeurde per geval door de kohen. Wil iemand het gewijde dier later lossen van de wijding, dan moest naast de waarde ook een boete van een vijfde deel van de waarde toegevoegd worden.

Wanneer iemand een huis of een akker aan God wijdde, dan zou de kohen het per geval waarderen. Wilde die het later lossen, dan gold weer de boete van het vijfde deel. De waardering van een akker hing af van de tijdsafstand van het volgende Jubeljaar. Werd het niet gelost voor het Jubeljaar, dan werd het akker eigendom van de kohaniem. Mits dat akker van iemand anders was bij de wijding. Dan keerde het namelijk in het Jubeljaar naar de oorspronkelijke eigenaar terug.

Bepalingen voor het met de ban geslagene

Wat met de ban geslagen (cherém) was van mens, dier en akker was daardoor al aan God gewijd. Dat mocht niet verkocht of gelost worden. Wat daarvan menselijk was, moest gedood worden. Van de dieren was zonder onderscheid een tiende deel aan God gewijd (vs 32). Alles van een akker was aan God gewijd, maar een tiende deel kon gelost worden. Daaraan moest een vijfde deel worden toegevoegd.

In de volgende parasjah zullen beginnen we in het vierde boek van Mozes over de telling van Isra‘Els leger en de opstelling ervan rond het heiligdom. Evenzo van de Lewiejim (Levieten), die in plaats kwamen van Isra‘Els eerstgeborenen.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Parasjah Bechoeqqotaj – In Mijn voorschriften"

Geef een reactie