Parasjah Beha’alotcha – In jouw ontsteken

Deze sidra‘ (Nm 8-12) behandelt het in gebruik nemen van het heiligdom (ontsteken van diens kandelaar). De Levieten werden daartoe gewijd. Toen vierde Isra‘El voor het eerst Pésach in het heiligdom. Daarna moesten twee zilveren trompetten worden gemaakt waarop de priesters bliezen om ook het vertrek naar het beloofde Land aan te kondigen. Tijdens de reis worden de Isra‘Eliem weerspannig.

God beval dat Aäron de kandelaar in de Tent moest aansteken (’alah). Daarmee begon de dienst in het heiligdom en de wolk (hé’anan) bedekte het. Deze wolk bewoog op Gods mondelinge opdracht (lefie). Wanneer de wolk werd opgenomen (’alah) dan braken de Isra‘Eliem op (9:17-23).

Wijding van de Lewiejim

God beval dat de Lewiejim (Levieten) gereinigd en verzoend (chapar) werden en twee offerdieren namen met een spijsoffer. Ze moesten ook hun kleren wassen. Heel de gemeenschap (‘ét-kal-’adat) van Isra‘El moest bij hen komen en hun handen op hen leggen. Aäron moest de Lewiejim bewegen voor Gods Aangezicht als een beweegoffer (tenoefah) ten behoeve van Isra‘El (8:11) en hen zo aan God wijden. Vervolgens legden de Lewiejim hun handen op de twee offergaven; een zondoffer en een brandoffer. Ook Aäron en zijn zonen, de kohaniem (Isra‘Elitische priesters), legden hun handen op de Lewiejim en toen bewogen ze hen voor God ten behoeve van de kohaniem. De Lewiejim waren uit Isra‘El aan God gewijd. Geschonkenen (netoeniem) als plaatsvervangers van de eerstgeborenen die God spaarde van Zijn oordeel aan Mitsrajim (Egypte) tijdens de historische Pésach (vs 17). God gaf de Lewiejim aan de kohaniem. Toen konden de Lewiejim hun werk in het heiligdom beginnen. Opmerkelijk is dat God hier de ondergrens van de leeftijd van Lewiejim verlaagd en de bovengrens verscherpt. Het lijkt erop dat deze aanpassing het gevolg was van beraad na de instelling van de leeftijdsgrenzen (H 4) en dat God hierop reageert (karakteristieke interactie van de Torah).

Eerste Pésach in het heiligdom

Na het in gebruik nemen van het heiligdom herhaalde God het bevel om Pésach te vieren (Ex 12:6, 14; Lv 23:5). Dit gold ook voor een vreemdeling die bij Isra‘El verbleef. God bepaalde dat voor Zijn volk maar één Torah van toepassing is voor allen die daarin zijn (9:14). Geen aangepaste Torah, zoals de Noachidische, dus voor de vreemdeling. Niet houden van Pésach was een zonde waarop uitwerping uit Gods volk stond (vs 13). Wie het niet kon houden door onreinheid of een verre reis moest Pésach een maand daarna vieren volgens dezelfde voorschriften.

Vertrek uit de Sienaj

God beval Mozes twee kunstzinnige trompetten (chatsotsrot) van zilver te maken (10:2) om daarmee de gemeenschap bijeen te roepen of om op weg te gaan (massa’). Dit markeerde de aankondiging van het vertrek bij de berg Gods, Chorev (Horeb). Op de 20ste van de tweede Bijbelse maand verhief de wolk zich van boven het heiligdom en brak Isra‘El op van bij de berg Gods. Het was de 35ste dag van de ’omértelling (dagen na Pésach). De wolk verplaatste zich in richting van de woestijn Pa‘ran (10:12) en Isra‘El trok op volgens de voorgeschreven wijze van optrekken. Mozes sprak een zegenbede uit (vss 35-36).

Dan wordt een merkwaardig feit genoemd over de halfbroer van Mozes, Chovav. Mozes vroeg hem mee te gaan, maar Chovav wilde naar zijn vaders huis terugkeren. Mozes zei zijn kennis van de woestijn als verkenner te kunnen gebruiken. Daarbij kwam dat elke niet-Isra‘Eliet zou delen in de zegen die God Isra‘El gaf (vs 32; zie verband met 9:14). Dit is niet alleen de Bijbelse gastvrijheid aan buitenstaanders, maar ook zending. Maar dit moet bovenal ook gezien worden in het kader van het aanhouden van familiebanden (vergelijk Avrahams omgang met zijn neef Lot).

Weerspannigheid tijdens hun woestijnreis

Tijdens de drie dagen dat de Isra‘Eliem door de woestijn trok begon het volk te klagen. De manier waarop ze dat deden was een kwaadaardigheid in Gods Oren (11:1). Toen ontbrandde Zijn vuur tegen hen. Mozes werd gevraagd voor het volk te bidden en toen doofde het vuur. Mozes noemde de plaats waar dit gebeurde Tav’erah (Verteerde).

Maar het tuig (ha‘safsoef) onder Isra‘El begeerde vlees te eten en begonnen weer te klagen en deden Isra‘El dit keer zelfs huilen. De Isra‘Eliem begonnen te noemen hoe ‘goed’ het voedsel in Egypte was, terwijl ze op dat moment alleen het Man hadden. Dan volgt een beschrijving van de heerlijkheid van het Man en hoe de Isra‘Eliem verschillend bereidde.

Opnieuw veroordeelde God die opstandigheid, maar toen ontstond er een woordenstrijd tussen Mozes en God. Hij vroeg Hem hulp om voor Isra‘El te zorgen, want hij kon dat niet alleen. God gaf toen opdracht om 70 oudsten te kiezen waarop Hij van de Geest die op Mozes was zou plaatsen. Mozes zou niet langer alleen de last van dit volk dragen.

God beloofde daarna Isra‘El vlees te geven ondanks het grievende verwijt dat zij maakte. Maar dit vlees, dat ze zo graag wilden eten, zou Hij hun tot walging laten worden omdat ze hun God hadden veracht (me‘astém) door te vragen waarom ze Egypte hadden verlaten!

Mozes kon niet bevatten hoe het volk vlees zou krijgen. God zei Mozes dat Zijn Hand daarvoor niet te kort zou zijn en deed vervolgens een wind opkomen die kwartels (salwiem) van de Rode Zee naar de Isra‘Eliem dreef. Deze vielen rondom hun kamp. Ze hoefden die alleen maar op te rapen. Maar het volk was zo gulzig dat ze het vlees schrokkend at, zodat God opnieuw boos op hen werd. Hij sloeg Isra‘El met een erg grote plaag. Mozes noemde de plaats waar dat gebeurde Qivrot hatTa‘awah (Begraafplaatsen van de begeerte). Daarna bereikte het volk Chatserot (Omsloten ruimten) en daar bouwden ze hun kamp op.

Daar werd Mirjam weerspannig tegen Mozes en sprak erover met Aäron. Ze trokken zijn geestelijke autoriteit in twijfel doordat hij opnieuw een niet-Hebreeuwse vrouw huwde. God hoorde hun weerspannigheid, ondanks dat Hij Mozes als de meest nederige man in de wereld beoordeelde. God riep de drie meteen (pit‘om) naar het heiligdom, verscheen in een wolkkolom en riep Aäron en Mirjam naderbij. Hij zei hen dat Mozes boven de profeten stond (vs 7), want Hij sprak direct met hem. Met een profeet sprak Hij alleen in een droom, een beeld of in raadsels (indirect). God was zeer boos op hen en sloeg Mirjam met Tsara’at (zie Lv 13-14 (Sidr‘ot Tazriea’ en Metsora’)). Toen vroeg Aäron Mozes om vergeving en genezing van Mirjam. Toen schreeuwde (jits’aq) Mozes tot God om haar genezing. God zei toen dat de Tsara’at alleen als tijdelijke vernedering zou dienen.

In de volgende parasjah onderzoeken we hoe de aankomst bij het beloofde Land verliep en welke nieuwe godsdienstige voorschriften God toen gaf.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Parasjah Beha’alotcha – In jouw ontsteken"

Geef een reactie