Deze sidra‘ (Ex 30-34) behandelt de afronding van Gods openbaring aan Mozes over het heiligdom. Maar gelijktijdig vervielen de Isra‘Elim in afgoderij en losbandigheid. God zei Mozes daarom hun te zullen vernietigen, maar Mozes pleitte herhaaldelijk voor hen en stelde orde op zaken onder Isra‘El. Door zijn pleitten en doen was God hem genadig met een nieuwe Verbondssluiting als gevolg.
God gaf Mozes een nieuwe instructie. Hij moest een zoengeld (kofér) heffen (nasa’) voor de verlossing (bifqod) van Isra‘El uit Egypte. Zouden ze dit niet doen, dan zou God hen slaan (négéf) (vergelijk 12:13). Elke belastbare Isra‘Eliet (mannen van 20 jaar en ouder; de vertegenwoordiging (‘ét-ro‘sj) van Isra‘El) moest het als een bijdrage (teroemah) ter verzoening aan God geven. De rijke mocht niet meer geven en de arme niet minder. Het was het geld van de verzoeningen (‘ét-késéf hakkipoeriem). Het moest gebruikt worden voor de eredienst in het heiligdom.
Toen liet God Mozes nog een object van het heiligdom zien. Een bekken met een voet van koper gevuld met water. Het moest tussen Gods Verblijfplaats (hamMisjkan) en het koperen slachtofferaltaar (hamMizbeach haqqodosj) in het hof worden geplaatst. Het was hoofdzakelijk bestemd voor de kohaniem om er dagelijks de handen (‘ét-jedej) en de onderbenen/voeten (‘ét-raglej) te wassen. Ze moesten dat doen voordat hun dienst in het heiligdom begon. Deden ze dat niet, dan zou God hen doden.
Toen instrueerde God Mozes over het maken van olie voor de wijdingszalving (misjchat-qodesj). Daarmee moest hij alle objecten en onderdelen van het heiligdom zalven. Daarna moest hij ermee Aäron en zijn zonen wijden als kohaniem. Niemand mocht de olie op een onbevoegd lichaam laten komen, het anderszins dan bevolen gebruiken of het namaken. Wie dat zou doen, zou sterven.
Ook moest Mozes reukwerk maken dat gebracht zou worden voor het nog te ontvangen bewijs. Dit zou geplaatst worden in de Misjkan. Het zou de plaats worden waar God zou samenkomen met Mozes. Niemand mocht het reukwerk namaken en ook mocht een onbevoegde het niet ruiken. Wie dat zou doen, zou sterven.
God zou Betsal‘El (In Gods schaduw), uit de stam van Judah, roepen en hem door Gods Geest wijsheid (chachmah), begrip (tevoenah) en kennis (da‘at) geven voor alle werken die gedaan moesten worden. Hij zou bijgestaan worden door ‘Ahalie‘av (Mijn vaders tent), uit de stam Dan. Daarnaast zou God geven, in het hart van elke wijze van hart, wijsheid om dat wat Hij bevolen had te maken.
Maar Mozes moest Isra‘El voorhouden elk van Zijn Sjabbatten (‘ét-Sjabtottaj) te houden; de erediensten op de voorgeschreven tijden. Ook tijdens de bouw van het heiligdom. Bovenal de wekelijkse Sjabbat, want die markeerde de Schepping. Ontwijders van een Sjabbat moesten gedood worden.
Toen gaf God aan Mozes het beloofde bewijs (ha’edoet); twee platen (sjenej loechot; 31:18). Aan beiden van diens zijden (misjnej ’évrejhém) gegraveerde stenen (32:15). Beschreven met de Vinger Gods (be‘étsba‘ ‘Elohiem). Een geschrift Gods (michtav ‘Elohiem; 32:16).
Sommige ‘leiders’ stellen bepaalde zaken van het heiligdom als een verplicht principe voor alle of specifieke gelovigen, maar dat en vooral het laatste is onzinnig en lasterlijk. Gods ene legitieme heiligdom (hamMiqdasj haqqodesj) op aarde is verwoest. Pseudoheiligdommen kunnen dat niet vervangen en zijn niet van Godswege ingesteld. De kohaniem en hun dienst zijn vervallen tot nadere orde. Daardoor kwam de nadruk op de Tempeldienst van de Here Jezus, hakKohen hagGadol (de Hogepriester) en ha‘Adon (de Heer), en op de verplichting alle algemene (aanvaarde) godsdienstige principes en bepalingen en dito realistische logica na te (leren) volgen.
Isra‘Els geloofsafval
Omdat Mozes lang wegbleef gaven Isra‘Elim Aäron de opdracht afgoden te maken die voor hen uit konden gaan. Aäron verzette zich niet, maar vroeg hen de gouden ringen van de vrouwen en kinderen te geven. Hij vormde het met de bijtel en zij maakten een kalf (‘egél) van goudbedekking (massechah). Zij riepen het uit als hun afgod die hen had uitgeleid uit het land Egypte. Aäron bouwde er een altaar voor en riep een feestdag uit. Zij bogen voor de kalf en offerden er brandoffers en slachtoffers aan. Ze aten en dronken en vermaakten zich.
Toen maande God Mozes naar het volk Isra‘El terug te gaan, omdat zij Gods Verbond verdorven hadden (sjichet). Ze waren afgeweken van de Weg die Hij bevolen had (haddéréch tsiwwietim). God beoordeelde Isra‘El als een hardnekkig volk (’am-qesjeh-’oréf) dat Hij wilde verteren in Zijn toorn. Hij zou uit Mozes een nieuwe grote natie maken. Maar Mozes pleitte voor het volk. Hij wees op de Egyptenaren die dit verkeerd zouden opvatten en op de verbondsbeloften aan de aartsvaderen. God liet toen Zijn toorn varen. Mozes daalde af van de berg Gods.
Toen hij het volk bezig zag met hun overspel greep hij hun afgod, verbrandde en vermaalde het en liet de Isra‘Elim het met water drinken. Mozes liet de Levieten met getrokken zwaard door het kamp trekken om alle opstandelingen dood te slaan. Zeker 3 eenheden Isra‘Elim werden gedood. Zo werd zegen (berachah) gebracht aan Isra‘El (32:29).
Verbondsvernieuwing
Toen keerde Mozes terug naar God op de berg om verzoening te smeken voor Isra‘El. Hij belijdde hun zonden en bood aan om hem plaatsvervangend te straffen. God zei echter dat alleen de schuldigen gestraft zouden worden. Mozes kreeg opnieuw de opdracht het volk naar het beloofde Land te leiden, maar God zou echter daarbij niet optrekken in hun midden.
Toen Mozes deze woorden aan het volk overbracht, rouwden ze. Mozes richtte een Tent van samenkomst buiten het kamp op en de wolkkolom daalde erop neer (33:7).
Mozes ging terug naar God op de berg en pleitte voor Isra‘El en God schonk hem genade (33:17). Hij vroeg om Zijn heerlijkheid (‘ét-kevodécho) te mogen zien en mocht dat gedeeltelijk. Vanaf toen straalde (qaran) zijn huid. God sloot opnieuw Zijn Verbond (34:10) en Hij herhaalde de bevelen ervan. Alleen ontbraken ditmaal de laatste zes bevelen genoemd bij de oorspronkelijke Verbondsluiting (20:12-17). God lag ditmaal, in verband met Isra‘Els geloofsafval, de nadruk op de omgang met Hem en op het zich afscheiden van het heidendom (34:12, 15-16). Ook werd nadruk gelegd op de uittocht uit Egypte (34:18-20, 25). Een aanscherping ten goede. God schreef de tien bevelen van Zijn Verbond op twee nieuwe stenen platen (34:1, 28). Mozes verbleef weer 40 dagen en nachten op de berg Gods (24:18) ter toetsing van Isra‘El. Na zijn terugkeer deed hij een bedekking (maswéh) voor zijn gezicht, want het volk was bang voor het stralen ervan.
In de volgende parasjah zullen we lezen over de aanvang van de bouw van het heiligdom.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah Kie tissa‘: als jij (Mozes) zal heffen"