Parasjah Metsora’: een Tsara’atdrager

Deze sidra‘ (Lv 14-15) valt aan het begin van het godsdienstige jaar, dus na het afronden van de helft van de sidr‘ot, en op de helft van het boek Leviticus. Precies op dat punt gaat het over de vloek van Tsara’at. Het wijst erop hoe het was toen God Zijn heilsplan begon (Ezech 16:6). Een staat waarin God een keer ten goede wil brengen, wat tot uitdrukking komt in Zijn instructies tot reiniging en herwijding.

God gaf Mozes de instructie (Torah) voor het godsdienstige herstel van de Tsara’atdrager na diens genezing. Het begon met de kohen die dat vaststelde. Er werd een offerhandeling verricht. Als belangrijk onderdeel ervan zou de kohen het bloed van een offerdier (een wilde, godsdienstig reine vogel) zevenmaal spatten aan de Tsara’atdrager. Na de offerhandeling was die officieel rein verklaard.

Wat opvalt, is dat de offerdieren wilde vogels zijn. Niet de soort die op het koperen altaar mochten worden geofferd. Tsara’at staat dus in verband met verwildering ten opzichte van God en Zijn volk. Het cederhout en het stuk stof van slakkarmozijn zijn beiden materialen die werden gebruikt voor het heiligdom. Dat benadrukt dat de reiniginginstructie bedoeld was om de Tsara’atdrager weer toegang te verlenen tot de legerplaats van Isra‘El, waarin de eredienst van het heiligdom centraal stond.

Maar de offerhandeling had de Tsara’atdrager dan wel godsdienstig rein verklaard voor God. Dat betekende niet dat de reinigingsinstructie daarmee klaar was. Er was nog een reinigingshandeling nodig in fysieke godsdienstige zin; diens contact met de gemeenschap van Isra‘El. Na die reiniging mocht die zelfs niet meteen diens tent binnengaan, maar moest nog een week (zeven dagen (spirituele volheid)) erbuiten verblijven. Op de zevende dag moest de fysieke reiniging herhaald worden.

Op de achtste dag (jom sjemienie; vergelijk de gelijknamige sidra‘ (Lv 9)) volgde de herwijding aan God in het heiligdom. Godsdienstige reinheid is een vereiste voor wijding, maar van een ‘lagere’ orde. De gereinigde moest een schuldoffer brengen (wat erop wijst dat Tsara’at niet slechts een ziekte was, maar in verband werd gebracht met opzettelijke zonde) samen met een spijsoffer. Het bloed van het schuldoffer werd door de kohen aangebracht aan de rechteroorlel, de rechterduim en de rechter grote teen van de gereinigde. Dezelfde wijdingswijze van de kohaniem (Lv 8:23-24). Een deel van de olie van het spijsoffer werd in de hand van de kohen gegoten en zeven maal voor Gods Aangezicht gespat. Daarna werd de olie opnieuw gesmeerd aan de rechteroorlel, de rechterduim en de rechter grote teen van de gereinigde. Uiteindelijk werd de rest van de olie in de hand van de kohen aangebracht op het hoofd (ro‘sj) van de gereinigde. Daarmee was die verzoend voor Gods Aangezicht. Daarna werden diens zondoffer en brandoffer gebracht.

Net als eerder werd de gereinigde bepaalde alternatieve offergaven toegestaan, wanneer hij de reguliere offergaven voor diens herwijding niet kon bekostigen.

Tsara’at aan een woning

In 14:33-53 staat de een instructie die pas van kracht werd zodra de Isra‘Eliem in het door God aan hen beloofde Land woonden, want in de Sinaï woestijn verbleven ze nog in tenten. Opvallend is dat God hier stelt dat Hij dan de aantasting van Tsara’at kan doen komen aan een huis. Iets wat niet alleen niet mogelijk is met melaatsheid, maar hier wordt ook expliciet gesteld dat God Tsara’at kan veroorzaken (14:34).

Opnieuw is het de godsdienstige autoriteit, de kohen, die Tsara’at vaststelde. Werd echter Tsara’at vastgesteld, dan kon de kohen een bepaalde behandeling opleggen in de hoop op genezing van de aantasting. Gebeurde dat, dan was het weer godsdienstig rein voor bewoning. De reinigingshandeling voor het huis was hetzelfde als die van de Tsara’atdrager (14:5-7). Het bloed van het offerdier werd op aan het huis gespat. Zo werd de eigenaar van het huis verzoend met God. Genas de Tsara’at echter niet, dan moest het hele huis neergehaald worden. Alle vaste onderdelen van het huis moesten buiten de legerplaats worden gebracht naar een onreine plaats.

Onreinheid door lichaamsvocht

Toen gaf God Mozes en de kohen gadol (hogepriester), Aäron, de instructie over godsdienstige onreinheid door lichaamsvocht. Het gaat niet over zweet, tranen of oor-, mond- en neusvocht dat dagelijks kan vrijkomen, maar over ernstiger zaken.

Het begon met de instructie voor een vloeiing bij een manspersoon. Gedacht wordt aan diaree of vocht (geen urine of sperma) uit het geslachtsdeel. Dit lichaamvocht maakt alles waar de vloeiinglijder mee in contact komt onrein. Ook andere mensen, die meteen de handen moeten wassen en later hun kleren en lichaam moeten wassen. Tot zonsondergang is elke aanraker onrein. Elk aardewerk dat de zieke zal aanraken moet kapotgeslagen worden en wat van hout (en ijzer of plastic) is moet afgespoeld worden.

Als de zieke echter geneest, dan moet nog een week gewacht worden. Op de zevende dag moeten diens kleren en lichaam gewassen worden in vers water ter godsdienstige reiniging. Op de achtste dag volgt het herwijden aan God door een zondoffer en een brandoffer te brengen. Dan is die weer verzoend met God.

Krijgt een man een zaadlozing? Dan moet hij heel zijn lichaam wassen in water. Elk kledingstuk of huid waarom het sperma komt is onrein geworden en moet gewassen worden. Desondanks de reiniging blijft het onrein tot zonsondergang. Kwam de zaadlozing samen met een vrouw, dan worden beiden godsdienstig onrein. Ook de vrouw moet haar kleren en lichaam wassen. Zijn blijft ook onrein tot zonsondergang. Daarom moet elke zaadlozing vlak voor en op Sjabbat of feestdag voorkomen worden.

Is een vrouw ongesteld? Dan moet zij zich zeven dagen afzonderen (niddah). Dezelfde regels gelden hiervoor als voor een man met een vloeiing (hiervoor beschreven). Als een man geslachtsgemeenschap met haar heeft, dan deelt hij in haar niddah. Hij wordt dan zeven dagen onrein. Al die tijd had hij geen toegang tot het heiligdom. Hij mag niets dat gewijd was aanraken. Houdt de bloedvloeiing bij een vrouw aan na haar maandelijkse niddah? Dan blijft ze onrein zoals in haar niddah totdat zij is genezen. Daarna wordt nog een week toegevoegd. Op de achtste dag vindt haar herwijding aan God plaatst. De handeling is dezelfde als die voor de van vloeiing genezen man.

Deze instructies zorgen ervoor dat de persoon die door lichaamsvocht godsdienstig onrein is geworden afzijdig blijft van de gemeenschap, van het heiligdom en van iets dat gewijd aan God was. Zo wordt voorkomen dat er onnodig doden vallen (1 Kor 11:30).

In de volgende parasjah onderzoeken we de offergaven van de Bijbelse feesten, het heiligdom als centrale offerplaats en de bepalingen tegen hoererij.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Parasjah Metsora’: een Tsara’atdrager"

Geef een reactie