Shabbats­lezingen: ‘Er zijn twee volken in uw schoot’

Twee zonen werden geboren uit Rebekka: Jakob, die tot het volk Israël werd, en Esau, die samen met nako­me­lingen van Ismaël, Lot en anderen tot de Ara­bieren werd. Twee volken, die meestentijds met elkaar in onmin leven.

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Toledot (Geslachten, generaties) zijn:
✡ Torahlezing: Genesis 25:19 – 28:9,
✡ Profetenlezing: Maleachi 1:1 – 2:7,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Romeinen 9:1-13.

Gedeelten uit de Torahlezing:
Izak was veertig jaar oud, toen hij Rebekka, de dochter van Bethuel, de Syriër, uit Paddan-Aram, en de zuster van Laban, de Syriër, voor zich tot vrouw nam. Izak bad vurig tot de HEERE in het bijzijn van zijn vrouw, want zij was onvruchtbaar. En de HEERE liet Zich door hem verbidden, zodat Rebekka, zijn vrouw, zwanger werd. De kinde­ren stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom over­komt mij dit? En zij ging de HEERE raad­plegen. De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam van­een­scheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meer­dere zal de mindere dienen.
Toen nu de tijd om te baren voor haar aange­bro­ken was, zie, er was een tweeling in haar schoot. De eerste kwam tevoor­schijn, rossig en helemaal behaard als een haren mantel; daarom gaf men hem de naam Esau. Daarna kwam zijn broer tevoorschijn, terwijl zijn hand de hiel van Esau vasthield; daarom gaf men hem de naam Jakob. Izak was zestig jaar oud bij hun geboorte.
Toen die jongens groot werden, werd Esau een man ervaren in de jacht, een man van het veld. Jakob echter was een oprecht man, die in tenten woonde. Izak had Esau lief, omdat hij graag wild­braad at; Rebekka daar­en­tegen had Jakob lief.

Ongetwijfeld heeft moeder Rebekka haar zoon Jakob verteld over de Godsspraak ‘de meerdere zal de mindere dienen’. Niet de eerst­gebo­rene, maar de tweede zoon zal de zegen van de opvol­ging van Izak ontvangen. De slimme Jakob wilde God daarbij wel een handje helpen door het eerst­geboorte­recht van zijn broer te kopen:

Eens had Jakob soep gekookt, toen Esau uit het veld kwam en moe was. Toen zei Esau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom. Toen zei Jakob: Verkoop mij dan eerst je eerst­geboorte­recht. Esau zei: Zie, ik ga toch sterven; wat moet ik dan met het eerst­geboorte­recht? Toen zei Jakob: Zweer het mij eerst. En hij zwoer het hem. Zo verkocht hij zijn eerst­geboorte­recht aan Jakob. 34 Toen gaf Jakob Esau brood, met de linzen­soep. Hij at, dronk, stond op en ging weg. Zo verachtte Esau het eerst­geboorte­recht.

Het gebeurde, toen Izak oud geworden was en zijn ogen dof geworden waren zodat hij niet meer kon zien, dat hij zijn oudste zoon Esau riep, en tegen hem zei: Mijn zoon! Hij zei: Zie, hier ben ik! Hij zei: Zie toch, ik ben oud geworden en ik weet de dag van mijn dood niet. Nu dan, pak je jachtgerei, je pijlkoker en je boog, trek het veld in en jaag voor mij een stuk wild. Maak dan een smakelijk gerecht voor me klaar, zoals ik het graag heb, en breng het me om te eten. Dan zal mijn ziel je zegenen voordat ik sterf.
Nu luisterde Rebekka mee, toen Izak tot zijn zoon Esau sprak. Esau ging het veld in om een stuk wild te jagen en dat mee te brengen.

Nu is het de slimme Rebekka die God een handje wil helpen, om haar lievelingszoon Jakob de grote zegen te laten ontvangen. Zij braadt snel twee geitenbokjes, legt het ruwe vel over Jakobs handen en hals, en trekt hem Esau’s kleren aan, die naar het veld ruiken.

Izak zei tegen Jakob: Kom toch wat dichterbij zodat ik je kan betasten, mijn zoon, of je werkelijk mijn zoon Esau bent of niet. Toen kwam Jakob dichter bij zijn vader Izak en die betastte hem. Hij zei: De stem is Jakobs stem, maar de handen zijn Esaus handen. Hij herkende hem dus niet, omdat zijn handen, net als de handen van zijn broer Esau, behaard waren. En hij zegende hem.

Moge God je geven van de dauw van de hemel, van de vrucht­bare streken van de aarde: over­vloed van koren en nieuwe wijn. Volken zullen je dienen, naties zullen zich voor je buigen. Wees heerser over je broers, de zonen van je moeder zullen zich voor je buigen. Vervloekt moet zijn wie jou vervloekt, en geze­gend wie jou zegent!

Kort daarna komt Esau terug van de jacht, maakt wildbraad klaar voor zijn vader en brengt het hem.

Izak, zijn vader, zei tegen hem: Wie ben je? Hij zei: Ik ben uw zoon, uw eerst­gebo­rene, Esau. Toen beefde Izak van grote en hevige schrik en zei: Wie was het dan die een stuk wild gejaagd en het mij gebracht heeft? Ik heb overal van gegeten voordat jij kwam, en ik heb hem gezegend, en gezegend zal hij zijn.
Toen Esau de woorden van zijn vader hoorde, gaf hij een zeer luide en bittere schreeuw, en zei tegen zijn vader: Zegen mij, ook mij, mijn vader!
Hij antwoordde echter: Je broer is met bedrog geko­men en heeft je je zegen afge­nomen. Hij zei daarop: Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft? Mijn eerst­geboorte­recht heeft hij mij afgenomen, en zie, nu heeft hij mij mijn zegen afge­no­men. Verder zei hij: Hebt u dan geen zegen voor mij overgehouden?
Izak antwoordde en zei tegen Esau: Zie, ik heb hem heerser over jou gemaakt en al zijn broers heb ik hem als dienaar gegeven. Ik heb hem van koren en nieuwe wijn voorzien. Wat kan ik dan nog voor je doen, mijn zoon?
Daarop zei Esau tegen zijn vader: Hebt u alleen maar deze ene zegen, mijn vader? Zegen mij, ook mij, mijn vader! En Esau begon luid te huilen. Toen antwoordde zijn vader Izak en zei tegen hem: Zie, ver van de vrucht­bare streken van de aarde zal je woon­gebied zijn, en van de dauw van de hemel van boven. Van je zwaard zul je leven en je broer zul je dienen. Maar als je tot macht komt, zul je zijn juk van je nek afrukken.
Esau haatte Jakob om de zegen waarmee zijn vader hem gezegend had, en Esau zei in zijn hart: De dagen van rouw over mijn vader naderen; dan zal ik mijn broer Jakob doden.

Genesis 25:20-28, 29-34, 27:1-5, 21-23, 28-29, 32-41 (HSV).

Een gedeelte uit de Profetenlezing
Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi. Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons lief­ge­had? Was Esau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad, en Esau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn.
Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puin­hopen weer op, zegt de HEERE van de leger­machten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbre­ken, en men zal hen noemen: God­de­loos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwig­heid toornig is.

Maleachi 1:1-4 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Maar: Alleen dat van Izak zal uw nageslacht genoemd worden. Dat is: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen van God, maar de kinderen van de belofte worden als nageslacht gerekend. Want dit is het woord van de belofte: Rond deze tijd zal Ik komen, en dan zal Sara een zoon hebben.
En dit niet alleen, maar zo was het ook met Rebekka, die zwanger was van één man, namelijk Izak, onze vader. Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept – werd tot haar gezegd: De meerdere zal de mindere dienen. Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Esau heb Ik gehaat.

Romeinen 9:7b-13 (HSV)

‘Er zijn twee volken in uw schoot’
Jakob vreesde zijn broer Esau, trok naar Haran, waar hij trouwde en tot een grote familie (of kleine stam) werd. Na zijn terugkeer bleef er een gespannen relatie met de stam van Esau, die hij liever uit de weg ging.
Een kleinzoon van Esau was Amalek,de stamvader van de Amalekieten, die de achterhoede van Israël aanvielen in de woestijn.
Een andere verre nakomeling van Esau was de Edomiet Herodes, die als ‘zetbaas’ van de Romeinen koning werd over de Romeinse provin­cie Judea. Na diverse opstanden verdreven en doodden de Romei­nen (het grootste deel van) de Joodse bevolking. Die zwierf eeuwen­lang over de aardbol en was nergens echt thuis. Pas in de laatste eeuw keerde een groot deel van het Joodse volk terug naar hun land, waar net zoals bij Jakob een gespannen relatie heerst met de omliggende Arabische volken, die deels nakomelingen zijn van Esau, Lot, Ismaël en andere zonen van Abraham.

Toch bevat de Bijbel een belofte voor de Arabische volken: ‘Op die dag zal er een gebaande weg zijn van Egypte naar Assyrië. De Assyriërs zullen in Egypte komen en de Egyptenaren in Assyrië. De Egyptenaren zullen samen met de Assyriërs de HEERE dienen. Op die dag zal Israël de derde zijn naast Egypte en Assyrië, een zegen in het midden van de aarde. Want de HEERE van de legermachten zal hen zegenen met de woorden: Gezegend zij Mijn volk Egypte, het werk van Mijn handen Assyrië, en Mijn eigendom Israël!’ (Jesaja 19:23-25 HSV)


Voor een uitwerking van deze sidra voor een Bijbelleeskring, zie Genesis-25

1 reactieop"Shabbats­lezingen: ‘Er zijn twee volken in uw schoot’"

  1. Zou het echt zo zijn geweest zoals hier de gedachte wordt gegeven, een gedachte trouwens die door de Ezau’s van deze wereld, maar wat graag wordt benadrukt. Dat Jacob een slimme achterbakse bedrieger is en Rebbeca alleen van hem hield? Of zou het zo zijn dat door het karakter van de jongens de een meer naar de ander neigde. Het is Ezau die Jacob bedrieger noemt, maar waarom vind God Ezau en zijn nageslacht, een goddeloos volk en gebied? Zou het niet kunnen zijn dat Jacob Ezau kon lezen (en andersom) qua motivaties of gedrag? Blijkbaar is Ezau iemand die alleen aan genot en plezier denkt, aan zegen zonder de verantwoordelijkheden. Of blijkt dit niet door zijn gedrag door datgene wat hij met heel zijn wezen zou moeten respecteren en waarderen voor een kom eten inruilt. Ezau is alleen geïnteresseerd in rijdommen van deze wereld.

    Even wat BIJBELSE feiten: 1) de wereld noemt Jacob de bedrieger. de Bijbel noemt ya = hand ekev = hiel Ya-ekev = hand op hiel => Jacob hield zijn hand op de hiel van Ezau ter voorkoming dat Ezau zijn hoofd in zou trappen. 2) Izaak was NOOIT van plan geweest om Ezau Gods zegen te geven, de zegen van Abraham IS land en veel heel veel nageslacht. Izaak was wel blind voor Ezau;s vleierij maar niet gek. dat kunnen we lezen als Jacob voor zijn veiligheid weggaat en pas dan de zegen van Jacob vrijwillig en voor hem bedoelt krijgt. Gen 28; 3 En God almachtig zegene u, en make u vruchtbaar, en vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. 4 En Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u, opdat gij erfelijk bezit het land uwer vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft.

    God kent ieders hart of niet? zo wist Hij ook het hart van Ezau en Jacob, en koos Hij voor diegene die het waard was om Zijn zegen te ontvangen. Niet een bedrieger maar een man Gods.
    Misschien dat Jacob in ieder geval door Gods kinderen van zijn huidige reputatie kan worden verlost en wordt vermeld als de man die God zag als een man.

    Shabbat Shalom Raymond

Geef een reactie