Shabbats­lezingen: God ontfermt zich na de ballingschap

Tweemaal een lied, dat begint met een dankzegging aan God. Een lied van Mozes, en een lied van David. Maar wat een verschil: Mozes voorziet Israëls ontrouw en afval van zijn God, en David verheugt zich, omdat Hij God heeft gediend met een oprecht hart en God hem beschermde. Toch ontfermt God zich weer over zijn volk.

De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Ha’atzinoe (Luisteren jullie, Neig uw oor) zijn:
✡ Torahlezing: Deuteronomium 32:1-52,
✡ Profetenlezing: 2 Samuël 22:1-51,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Romeinen 10:17 – 11:12.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Gedeelten uit de Torahlezing
Hoor mij aan, hemel, dan zal ik spreken! Laat de aarde de woorden van mijn mond horen. Laat mijn leer neer­druppelen als de regen, laten mijn woorden stromen als de dauw, als een zachte regen op het groen, en als regen­druppels op het gewas.
Want ik zal de Naam van de HEERE uitroepen; geef grootheid aan onze God! Hij is de rots, Wiens werk volmaakt is, want al Zijn wegen zijn een en al recht. God is waarheid en geen onrecht; rechtvaardig en waarachtig is Hij.
Zij hebben verderfelijk tegen Hem gehandeld; het zijn Zijn kinderen niet. Een schandvlek! Het is een slinkse en verdorven generatie. Doet u dit de HEERE aan, dwaas en onwijs volk? Is Hij niet uw Vader, Die u verworven heeft, Die u gemaakt heeft en u stand heeft doen houden?

Maar toen Jesjurun vet werd, trapte hij achteruit – u bent vet, u bent dik, u bent vetgemest – toen verliet hij God, Die hem gemaakt heeft, hij versmaadde de Rots van zijn heil. Zij hebben Hem tot na-ijver gebracht met vreemde goden, met gruwelijke daden hebben zij Hem tot toorn verwekt. Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God; aan goden die zij niet kenden, aan nieuwe goden, die kort­geleden gekomen zijn, voor wie uw vaderen niet gehui­verd hebben. De Rots Die u verwekt heeft, hebt u veronachtzaamd, en u hebt de God Die u gebaard heeft, vergeten.
Toen de HEERE dat zag, verwierp Hij hen, uit toorn tegen Zijn zonen en Zijn dochters. Hij zei: Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen; Ik zal zien wat hun einde is, want zij zijn een totaal verdorven generatie, kinderen in wie geen enkele trouw is. Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is; zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden. Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is, door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.

Deuteronomium 32:1-6 en 15-21 (HSV).

Gedeelten uit de Profetenlezing
David sprak de woorden van dit lied tot de HEERE op de dag waarop de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. Hij zei: De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem, mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn veilige vesting; mijn toevlucht, mijn Verlosser; van geweld hebt U mij verlost.
Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Want golven van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan. Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij.
In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde, de funda­menten van de hemel sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken.
Hij boog de hemel en daalde neer, een donkere wolk was onder Zijn voeten. Hij reed op een cherub en vloog, ja, Hij werd gezien op de vleugels van de wind. Hij maakte duisternis tot tenten om Zich heen, een opeenhoping van water, donkere wolken.

De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij loon naar de reinheid van mijn handen. Want ik heb de wegen van de HEERE in acht genomen, ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken. Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen, van Zijn veror­de­ningen week ik niet af, maar ik was oprecht voor Hem, ik was op mijn hoede voor mijn onge­rech­tigheid. Daarom gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid, naar mijn rein­heid voor Zijn ogen.
Tegenover de goeder­tierene toont U Zich goedertieren, tegenover de oprechte held oprecht. Tegenover de reine toont U Zich rein, maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder. Want U verlost het ellendige volk, maar Uw ogen zijn tegen de hoogmoedigen, U vernedert hen.

2 Samuël 22:1-12 en 21-28 / Psalm 18 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.
Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!
Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk, om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden. Want als hun verwer­ping verzoe­ning voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden? En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook.

Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom, beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.
U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt. Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees. Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart. Zie dan de goeder­tieren­heid en de streng­heid van God: streng­heid over hen die gevallen zijn, over u echter goeder­tieren­heid, als u in de goeder­tieren­heid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.
En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten. Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnen­gegaan. En zo zal heel Israël zalig worden, zoals geschreven staat: De Verlos­ser zal uit Sion komen en zal de godde­loos­heden afwenden van Jakob. En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.
Romeinen 11:11-27 (HSV)

God ontfermt zich na de ballingschap
We hebben tweemaal een lied gelezen, dat begon met een dankzegging aan God. Een afscheidslied en verma­ning van Mozes bij het binnen­gaan van het beloofde land, en een lied van David, waarin hij terugkijkt op zijn leven. Maar wat een verschil!

Mozes voorziet Israëls afval van zijn God, het dienen van afgoden, ‘met gruwelijke daden hebben zij Hem tot toorn verwekt.’ Gevolg is, dat God hen confronteert met de gevolgen van hun daden. Door onderdrukking door andere volken in de tijd van de Rechters, door de woorden van de profeten, en tenslotte door de balling­schappen.

David verheugt zich, omdat Hij God heeft gediend met een oprecht hart en God hem beschermde. Niet dat hij altijd zo’n brave jongen is geweest, maar zijn berouw was oprecht, en hij aanvaarde Gods straffen als verdiend. Hij streefde er naar, zich aan Gods ver­or­de­nin­gen te houden.

Heeft God voorgoed afgerekend met zijn volk? Verbergt Hij zijn gezicht, zijn aanwezigheid, voor altijd voor hen? Beslist niet! God gebruikte de tijd van de ballingschap, toen zijn volk Israël tijdelijk op een zijspoor was geran­geerd, om zijn evangelie aan de heidenen, de niet-Joden, bekend te maken. En na een periode van 1900 jaar, (dat is na verloop van 38 jubeljaren, denk aan de 38 jaar zwerven door de wildernis), heeft God naar zijn volk omgezien en hen thuisgebracht (en brengt hen nog steeds thuis) in hun oude vaderland.


Het Lied van Mozes uit Deuteronomium 32 op muziek gezet en gezongen.

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: God ontfermt zich na de ballingschap"

Geef een reactie