In de Bijbelgedeelten van deze week roept God de mens op, tot Hem terug te keren met berouw, wanneer hij heeft gezondigd tegen Gods geboden. Hij wil niet boos blijven, maar Hij wil vergeven en de relatie herstellen.
De Bijbelgedeelten voor de komende shabbat Wayikra (En Hij riep) zijn:
✡ Torahlezing: Leviticus 1:1 – 6:7,
✡ Profetenlezing: Jesaja 43:21 – 44:23,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 10:1-18.
In verband met het thema wijken we daarvan af
Gedeelten uit de Torahlezing
De HEERE sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg: Als een persoon zondigt door een onopzettelijke overtreding van enig gebod van de HEERE, iets wat niet gedaan mag worden, maar wat hij toch doet tegen één van de geboden – ook als de priester, de gezalfde, gezondigd heeft, zodat het volk schuldig wordt – dan moet hij voor zijn zonde, die hij begaan heeft, als zondoffer aan de HEERE een jonge stier aanbieden – het jong van een rund – zonder enig gebrek. Dan moet hij de jonge stier bij de ingang van de tent van ontmoeting voor het aangezicht van de HEERE brengen, zijn hand op de kop van de jonge stier leggen en de jonge stier slachten voor het aangezicht van de HEERE.
Als een leider gezondigd heeft en zonder opzet tegen een van alle geboden van de HEERE zijn God iets gedaan heeft wat niet gedaan mag worden, zodat hij schuldig is, of zijn zonde, die hij daartegen begaan heeft, hem later bekend gemaakt wordt, dan moet hij zijn offergave brengen: een geitenbok, een mannetje zonder enig gebrek. Dan moet hij zijn hand op de kop van de bok leggen en hem slachten op de plaats waar men het brandoffer slacht voor het aangezicht van de HEERE. Het is een zondoffer. Vervolgens moet de priester met zijn vinger (een deel) van het bloed van het zondoffer nemen en (het) op de hoorns van het brandofferaltaar strijken. Hij moet het (overige) bloed aan de voet van het brandofferaltaar uitgieten. Verder moet hij al het vet ervan op het altaar in rook laten opgaan, net zoals het vet van het dankoffer. Zo zal de priester voor hem verzoening van zijn zonden doen, en het zal hem vergeven worden.
Leviticus 4:1-4, 22-26 (HSV).
Wanneer een mens zondigt tegen een van Gods geboden, dan verbreekt hij de relatie met God. Hij of zij plaatst zich buiten het verbond dat God met zijn volk heeft gesloten. Einde verhaal?
Nee, God wil dat deze persoon spijt krijgt van zijn daad, berouw heeft, en wil terugkeren tot God. Daarvoor gaf Hij de mogelijkheid, een zondoffer te brengen. Het kostte hem een dier uit zijn kudde, want zondigen is niet goedkoop. Het dier nam symbolisch de schuld op zich, werd gedood en verbrand. Het vlees van het offerdier werd niet gegeten, zoals bij een dankoffer (Lev. 3). De offerdienst maakte een diepe indruk: wat plaatsvervangend met het offerdier gebeurt, zou eigenlijk met de mens moeten gebeuren.
God laat het offerdier afhangen van wie er gezondigd heeft. Een schaap of geit voor een gewone man, een stier indien een priester of het gehele volk heeft gezondigd. Indien een leider, een vorst, heeft gezondigd, offert hij een geitenbok – maar niet voor de ingang van de tent van ontmoeting, maar publiekelijk op het brandofferaltaar, zodat ieder het kan zien. Hij geeft op deze manier publiekelijk toe dat hij heeft gezondigd en vraagt zijn Schepper om vergiffenis.
Een gedeelte uit de Profetenlezing
Een psalm van David, voor de koorleider; toen de profeet Nathan bij hem was gekomen, nadat hij bij Bathseba was gekomen.
Wees mij genadig, o God, overeenkomstig Uw goedertierenheid, delg mijn overtreding uit overeenkomstig Uw grote barmhartigheid.
Was mij schoon van mijn ongerechtigheid, reinig mij van mijn zonde. Want ík ken mijn overtredingen, mijn zonde staat mij voortdurend voor ogen.
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, ik heb gedaan wat kwaad is in Uw ogen, zodat U rechtvaardig bent wanneer U rechtspreekt en rein bent wanneer U oordeelt.
Zie, ik ben in ongerechtigheid geboren, in zonde heeft mijn moeder mij ontvangen. Zie, U vindt vreugde in waarheid in het binnenste, in het verborgene maakt U mij wijsheid bekend.
Ontzondig mij met hysop, dan zal ik rein zijn, was mij, dan zal ik witter zijn dan sneeuw.
Doe mij vreugde en blijdschap horen; laat de beenderen zich verheugen die U verbrijzeld hebt.
Verberg Uw aangezicht voor mijn zonden; delg al mijn ongerechtigheden uit.
Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een standvastige geest. Verwerp mij niet van voor Uw aangezicht en neem Uw Heilige Geest niet van mij weg. Geef mij de vreugde over Uw heil terug, ondersteun mij met een geest van vrijmoedigheid.
Psalm 51:1-14 (HSV).
Deze psalm is – net als het zondoffers – een publiekelijke bekentenis van zonde door David, de leider van de stammen van Israël. Een teken van echt berouw en een echt verlangen om terug te keren tot de God die David met zijn daad ontrouw was geweest. Een daad die David wel vier van zijn zonen heeft gekost (Exodus 22:1), maar God vergaf hem, en nam zijn heilige Geest, teken van het koningschap, niet van hem weg.
Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
Toen zij dan de maaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren.
Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen.
Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.
Johannes 21:15-17 (HSV).
Driemaal heeft Petrus Jezus verloochend en ontkend dat hij een volgeling van Hem is. Driemaal moet Petrus in het openbaar, in de kring van de discipelen, erkennen dat hij heeft gefaald. Dan klinkt Jezus woord van vergeving, en wordt juist Petrus de geestelijke leider van de nieuwe christelijke gemeenschap.
God vergeeft volgens de Bijbel echter niet tot in het oneindige. Hij rekent bijvoorbeeld ook met de tijd dat berouw en zondebelijdenis uitblijft. De dood van een hele generatie van Isra’El in de wildernis geldt als ernstige herinnering (Hb 3:7-11)!
Simon (Kefa of Petrus) was niet “de”, maar een geestelijk leider. Er was tijdens zijn leven zeker ook geen “nieuwe christelijke” gemeenschap. Dat is iets van latere eeuwen. Simon en de andere apostelen behoorde gewoon tot de Joodse gemeenschap. Daartoe werden niet-Joodse discipelen van de Here Jezus opgenomen, zoals dat al eeuwen daarvoor gebeurde met Jodengenoten en proselieten.