Shabbats­lezingen: Wie zwijgt is toch schuldig

Mag ik zwijgen wanneer ik iemand hoor vloeken? Mag ik mijn schouders ophalen wanneer iemand mij onrecht aandoet? Mag ik zwijgen, wanneer God mij opdracht geeft om te spreken? Mag ik thuis­blijven, wanneer God mij ergens heen stuurt?

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Wayikra (En Hij riep) zijn:
✡ Torahlezing: Leviticus 1:1 – 6:7,
✡ Profetenlezing: Jesaja 43:21 – 44:23,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 10:1-18.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
Als een persoon zondigt doordat hij een uitge­spro­ken vervloe­king hoort en hij (dus) getuige is, of dat hij het gezien heeft of het te weten gekomen is, als hij het niet vertelt, dan draagt hij zijn onge­rech­tig­heid.
Of als een persoon ook maar iets onreins aanraakt – het kadaver van een onrein wild dier, of het kadaver van een onrein stuk vee, of het kadaver van een onrein kruipend dier – ook al is het voor hem verborgen gebleven, dan is hij (toch) onrein en schuldig.
Of als hij iets onreins van een mens aanraakt, wat voor onreins van hem het ook is, waardoor hij onrein wordt, ook al is het voor hem verborgen gebleven, en hij het (later) te weten komt, dan is hij (toch) schuldig.
Of als een persoon zweert om iets goeds te doen of iets kwaads, terwijl de woorden ondoordacht over zijn lippen komen – naar alles wat de mens ondoor­dacht in een eed kan uitspreken – hoewel het voor hem verbor­gen is, en hij het (later) te weten komt, dan is hij (toch) aan een van die (woorden) schuldig.
Het zal gebeuren, als (iemand) aan een van deze dingen schuldig is, dat hij dan moet belijden waarin hij gezondigd heeft. Hij moet vervolgens als zijn schuld­offer vanwege zijn zonde, die hij begaan heeft, aan de HEERE een vrouwtje uit het kleinvee brengen: een lam of een geit als zondoffer. Zo zal de priester verzoening voor hem doen vanwege zijn zonde.

Leviticus 5:1-6 (HSV).

Gedeelten uit de Profetenlezing
Toen Mordechai alles te weten was gekomen wat er gebeurd was, scheurde Mordechai zijn kleren en hulde zich in zak en as. Hij ging door het midden van de stad en weeklaagde luid en bitter. En hij kwam tot vóór de poort van de koning, want niemand mocht de poort van de koning binnengaan, gehuld in een rouwgewaad.

Toen riep Esther Hatach, een van de hovelingen van de koning, die hij voor haar had aangesteld, en zij gaf hem opdracht aangaande Mordechai om te weten te komen wat dit toch was en waarom hij dit deed. Toen Hatach naar Mordechai ging, naar het stadsplein dat voor de poort van de koning ligt, vertelde Mordechai hem alles wat hem was overkomen, en de bijzon­der­heden van het zilver dat Haman had gezegd te zullen afwegen voor de schatkist van de koning, voor het ombrengen van de Joden. En hij gaf hem een afschrift van de tekst van de wet die was uitgevaardigd in Susan om hen weg te vagen. Hij moest die aan Esther laten zien, het haar vertellen en haar opdracht geven naar de koning te gaan om hem om genade te smeken en bij hem te pleiten voor haar volk. Hatach kwam terug en vertelde Esther de woorden van Mordechai.
Toen sprak Esther tot Hatach en gaf hem opdracht tegen Mordechai te zeggen: Alle dienaren van de koning en de bevolking van de gewesten van de koning weten dat voor ieder, man of vrouw, die naar de koning gaat, in het binnenste voorhof, en die niet geroepen is, zijn enige vonnis is dat men (hem) doodt, tenzij de koning hem de gouden scepter toereikt; dan zal hij in leven blijven. En wat mij betreft, ik ben nu al dertig dagen niet geroepen om naar de koning te komen. En ze vertelden Mordechai de woorden van Esther.
Mordechai zei dat ze Esther moesten antwoorden: Beeld je niet in dat jij (als enige) van alle Joden zult ontkomen, (omdat je) in het huis van de koning (bent). Want als je je in deze tijd in diep stilzwijgen hult, dan zal er vanuit een andere plaats verlich­ting en verlossing voor de Joden komen, maar jij en het huis van je vader zullen omkomen. En wie weet of jij niet juist voor een tijd als deze tot deze koninklijke (waar­dig­heid) geko­men bent.

Esther 4:1-2 en 5-14 (HSV)

Gedeelten uit het Nieuwe Testament
Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem terecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen. Maar als hij niet naar u luistert, neem er dan nog een of twee met u mee, opdat in de mond van twee of drie getuigen elk woord vaststaat. Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente. En als hij ook niet naar de gemeente luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar zijn.

Want Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te hoeven doorbrengen, want hij haastte zich om, als het mogelijk voor hem was, op de Pinksterdag in Jeruzalem te zijn. Maar hij stuurde (iemand) uit Milete naar Efeze en liet de ouder­lingen van de gemeente halen.
En toen zij bij hem gekomen waren, zei hij tegen hen: U weet hoe ik, van de eerste dag af dat ik in Asia aan­kwam, heel de tijd in uw midden geweest ben en de Heere gediend heb met alle nederigheid en veel tranen, en onder verzoekingen die mij overkomen zijn door de aanslagen van de Joden; hoe ik niets van wat nuttig was, nagelaten heb u te verkondigen en te onder­wijzen, in het openbaar en in de huizen, en ik heb zowel tegenover Joden als Grieken getuigd van de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus.

En nu, zie, ik weet dat u allen, bij wie ik rondgegaan ben en het Koninkrijk van God gepredikt heb, mijn gezicht niet meer zult zien. Daarom betuig ik u op de huidige dag dat ik rein ben van het bloed van (u) allen, want ik heb niet nagelaten u heel het raadsbesluit van God te verkondigen.
Zie dan toe op uzelf en op heel de kudde, te midden waarvan de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed.

Matteüs 18:15-17, Handelingen 20:16-20 en 25-28 (HSV).

Wie zwijgt is toch schuldig
Ook onbewust of ongeweten kun je schuld op je laden, door te zwijgen op het moment dat je moet spreken. Wanneer je iemand ziet of hoort zondigen – door een daad, of door een vloek uit te spreken – en je spreekt die persoon er niet op aan, dan maak je jezelf mede-schuldig. Er is in het leven met God geen plaats voor onver­schil­lig­heid of gedachte­loos­heid.

Wees ook niet nalatig, wanneer God je een opdracht geeft. Koningin Esther had haar beden­kingen om zomaar naar de koning te gaan, maar zij handelde toch, in geloofs­ver­trouwen en gesteund door het vasten en bidden van de Joden in Perzië – en zij redde haar volk van de dood.

Wanneer zonde de relatie met iemand anders in de gemeente vertroebelt, laat het er niet bij zitten. Denk niet: dat gaat vanzelf wel over. Zoiets kan doorvreten en tot blijvende verwijdering leiden. Spreek iemand er op aan, eerst onder vier ogen, en zo nodig met getuigen er bij, ‘om uw broeder te winnen’.

Paulus had van God een geweldig grote opdracht gekregen, als apostel voor de Joden in de Grieks-sprekende landen en de heidenen, en als schrijver van brieven die een belangrijk fundament vormen voor het christelijk geloof. Als opgeleid rabbijn, bekend met de Schriften, was hij daar zeer geschikt voor. Aan het einde van zijn lange loopbaan, na drie zendingsreizen door Klein-Azië en Griekenland, kijkt hij terug en legt verant­woor­ding af: ‘hoe ik niets van wat nuttig was, nagelaten heb u te verkondigen en te onder­wijzen, in het openbaar en in de huizen, en ik heb zowel tegen­over Joden als Grieken getuigd van de bekering tot God en het geloof in onze Heere Jezus Christus.’

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: Wie zwijgt is toch schuldig"

Geef een reactie