Sjabbats­lezingen: Dank God met blijdschap

Er is reden te over om dankbaar te zijn. Aartsvader Abraham was niet meer dan een Syriër (Arameeër) die met zijn kudden rondtrok in het land, en jullie wonen nu in het land dat God hem beloofde. God heeft zijn belofte waar gemaakt!

De Bijbelgedeelten voor de komende sjabbat Ki Tavo (Wanneer u binnengaat) zijn:
✡ Torahlezingen: Deuteronomium 26:1 – 29:8,
✡ Profetenlezing: Jesaja 60:1-22,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Lukas 24:44-53.
In verband met het thema wijken we daarvan af.

Een gedeelte uit de Torahlezing:
En wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn, dat u van de eerste­lin­gen neemt van alle vruchten van het land, die u binnen­haalt van uw land, dat de HEERE, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de HEERE, uw God, zal uitkie­zen om Zijn Naam daar te laten wonen. U moet naar de priester gaan die er in die dagen zal zijn, en tegen hem zeggen: Ik verklaar heden voor de HEERE, uw God, dat ik gekomen ben in het land dat de HEERE onze vade­ren gezwo­ren heeft ons te geven. Daarop zal de priester de korf uit uw hand nemen en die neerzetten voor het altaar van de HEERE, uw God.
Dan moet u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, betui­gen en zeggen: Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreem­de­ling met weinig mensen, maar hij werd daar tot een groot, machtig en talrijk volk. Maar de Egypte­na­ren deden ons kwaad, onder­druk­ten ons en gaven ons harde slaven­ar­beid te verrichten. Toen riepen wij tot de HEERE, de God van onze vaderen; en de HEERE verhoorde onze stem en Hij zag onze ellende, onze moeite en onze onder­druk­king. En de HEERE leidde ons uit Egypte, met een sterke hand, met een uitgestrekte arm, met grote ontzag­wek­kende daden, met tekenen en met won­de­ren. En Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing. En nu, zie, ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land dat U, HEERE, mij gegeven hebt, gebracht.
Dan moet u ze neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u neer­bui­gen voor het aan­ge­zicht van de HEERE, uw God, en u verblij­den over al het goede dat de HEERE, uw God, aan u en uw gezin gege­ven heeft; u, de Leviet, en de vreem­de­ling die in uw midden is.

Deuteronomium 26:1-11 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing:
Onder koning Hizkia keerde het volk Israël terug naar zijn God, vierde het Pesach­feest en herstelde de tempel­dienst.
Toen dat woord zich verspreidde, brachten de Israëlieten veel eerste­lin­gen van koren, nieuwe wijn, olie, honing en van heel de opbrengst van het veld, en zij brachten de tienden van alles in overvloed. En de Israë­lie­ten en Judeeërs die in de steden van Juda woonden, ook zij brachten tienden van de runde­ren en het kleinvee, en tienden van de gehei­lig­de gaven, die aan de HEERE, hun God, geheiligd waren; zij maakten er vele stapels van. In de derde maand begonnen zij die stapels aan te leggen, en in de zevende maand waren zij klaar. Toen Hizkia en de leiders kwamen en die stapels zagen, loof­den zij de HEERE en zegen­den Zijn volk Israël; en Hizkia vroeg de priesters en de Levieten naar die stapels. Azaria, de hoofd­pries­ter, van het huis van Zadok, sprak daarop tot hem en zei: Sinds er begonnen is dit hefoffer naar het huis van de HEERE te brengen, is er tot verza­di­ging toe te eten geweest, ja, wij hebben over­vloe­dig over­ge­hou­den, want de HEERE heeft Zijn volk zo geze­gend dat deze over­vloed over­bleef.

2 Kronieken 31:5-10 (HSV)

Gedeelten uit het Nieuwe Testament:
En (Jezus) begon tot hen te spreken in gelijkenissen: Iemand plantte een wijngaard, zette er een omhei­ning omheen, groef een wijn­pers­bak en bouwde een toren, en hij verhuurde hem aan land­bou­wers en ging naar het buitenland. En toen het de tijd was, stuurde hij een die­naar naar de land­bou­wers om van de land­bou­wers zijn deel van de opbrengst van de wijn­gaard te ontvan­gen.

En toen Jezus was gaan zitten tegenover de schatkist, zag Hij hoe de menigte geld in de schatkist wierp; en veel rijken wierpen er veel in. En er kwam één arme weduwe, die er twee kleine munten in wierp, dat is een quadrans. En toen Hij Zijn discipelen bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Voorwaar, Ik zeg u dat deze arme weduwe er meer inge­wor­pen heeft dan allen die iets in de schatkist geworpen hebben. Want zij allen hebben van hun over­vloed erin gewor­pen; maar deze heeft van haar armoede alles wat zij had, erin geworpen, heel haar levens­on­der­houd.
Markus 12:1-2 en 41-44 (HSV)

Dank God met blijdschap
Er is reden te over om dankbaar te zijn. Jullie wonen nu in het land dat God aan Abraham beloofde. Jullie genie­ten nu van de rijke opbrengst van het land. God heeft zijn belofte waar gemaakt!
Dat vraagt om dank­baar­heid. Hoe kun je de Heer je dank­baar­heid tonen voor zijn welda­den? Door een deel van de oogst, van de eerste­lin­gen (bikoeriem) mee te nemen naar de taber­na­kel, later naar de tempel, tijdens een van de drie grote feesten, en dit aan te bieden aan de priester. Daar­mee erken je, dat God eigenlijk de eige­naar is van de oogst: Hij gaf het land, Hij gaf de wasdom en Zijn zegen. Dit deel van de oogst verte­gen­woor­digt dan de gehele oogst, die daar­door gehei­ligd wordt.
Een rabbijn schreef in een commen­taar voor het NIK:
‘Het brengen van de bikoeriem naar Jeruza­lem herin­nert ons er aan, dat alles wat wij hier op aarde bezitten van God komt. Wanneer wij na het land bewerkt te hebben de eerste rijpe vruchten oogsten, geven wij niet onszelf een schouder­klopje voor ons harde werk, maar wenden wij ons eerst tot God, die ons met deze rijkdom geze­gend heeft. Pas daarna kunnen wij zelf genie­ten van de vruch­ten van ons harde werk. Op deze manier worden wij gedwon­gen ons te reali­se­ren dat alles dat wij bezitten uitein­de­lijk aan God te danken is, iets dat wij makke­lijk zouden kunnen verge­ten, wanneer wij zelf hard hebben moeten zwoegen om iets voor elkaar te krijgen.
Hoe makkelijk is het in zo’n situatie om te denken dat onze bezit­tin­gen onze eigen verdien­sten zijn en te verge­ten dat God in goede én in slechte tijden voor ons zorgt. Deze herin­nering dat God de Bron van álles is, is een van de redenen voor het brengen van de bikoeriem.’

Wat betekent dit voor deze tijd?
Er is geen tempel waarheen we onze eerstelingen kun­nen bren­gen. En de meesten van ons beschik­ken niet over een eigen akker, waarvan we de opbrengst oogsten. Onze ‘oogst’ bestaat uit een maan­de­lijks salaris, of de opbrengst uit een eigen bedrijf, of pensioen en AOW. Daarvan kunnen we een deel apart leggen om dit te bestem­men voor het werk van onze Heer: onze gemeen­te/parochie, voor zending/missie, voor hulp­verle­ning, wat God op uw hart legt.

Vereer de HEERE met je bezit, met de eerstelingen van heel je opbrengst, dan zullen je schuren gevuld worden met overvloed en je perskuipen overlopen van nieuwe wijn. Spreuken 3:9-10


Voor een uitwerking van deze sidra voor een Bijbel­lees­kring, zie Deuteronomium-26.pdf

Wees de eerste die reageert op "Sjabbats­lezingen: Dank God met blijdschap"

Geef een reactie