Sjavoe’ot-verhaal: Het heilige vuur van de Klaagmuur

Sjeem leunt tegen zijn vader. De stof van zijn mantel kriebelt op zijn wang. Als abba zijn arm om hem heen slaat, tilt hij loom zijn hoofd op. Twee bruine ogen kijken hem aan, lachrimpeltjes plooien zijn gezicht. Abba’s grote hand woelt door zijn korte haren en hij sluit zijn ogen weer. Even wenst hij dat hij weer een kleine jongen is, dat vader hem op zijn schouders tilt en hij niet meer hoeft te staan.

De afgelopen nacht had hij gewaakt met abba. Voor het eerst. Het tempelplein, de zuilengangen, ze waren vol met mensen die de Schriften bestudeerden. Flarden van de woorden van de profeet Ezechiël, van het verhaal van Ruth en haar schoonmoeder Naomi echoën nog na in zijn hoofd. Eindelijk mocht hij met abba mee deze eerste nacht van Sjavoeot – het feest van de tarweoogst en de eerste vruchten, het feest dat de Eeuwige de Thora aan Mozes gaf – de voorgaande jaren moest hij, net als zijn kleine zusjes, bij moeder blijven.

En nu staat hij hier. Hij krabt onder het kleine, zwarte doosje dat met een leren riem op zijn voorhoofd is bevestigd. Het is warm en broeierig terwijl het sjachariet, het ochtendgebed, nog moet beginnen. De strakblauwe lucht belooft een hete dag. Sjeem ziet niet wat voor hem gebeurt – hij is een kop kleiner dan de meeste mannen. Steeds weer gaat zijn blik naar de Tempel, daar waar de Eeuwige woont. Twee zwaluwen vliegen over hem heen en lijken een dans uit te voeren in de lucht. Kon hij hier maar altijd blijven staan, zo naast abba.

Als zijn vader ineens een beweging maakt, schrikt hij op. Bijna valt hij om. Wat is dat? Een plotselinge, stevige wind rukt aan de mantels en kleden en mannen grijpen naar hun hoofd om het bedekt te houden. Het zingen stopt abrupt. Sjeem kijkt naar boven, naar de blauwe lucht. De wind beneemt hem de adem; het lijkt wel of hij van boven komt…
Abba grijpt zijn arm als de mensen op het plein in beweging komen. De diepe frons in zijn voorhoofd maakt dat Sjeem klaarwakker is. Vanzelf bewegen ze mee in de stroom en hij houdt abba’s hand goed vast. Mensen praten opgewonden, maar hij kan niet verstaan wat ze zeggen.

Dan staan ze stil. Was hij maar groter, dan kon hij over al die hoofden heen kijken en zien wat er gebeurde! Hij hoort een stem in zijn eigen taal. Naast hem roept een man, zijn huid is donker als de nacht: “Hoe kan ik verstaan wat zij zeggen? Dat zijn toch mensen uit Galilea?”
Wat gebeurt er? Hij trekt aan zijn vaders arm, maar die staart gebiologeerd naar waar de stemmen vandaan komen. Nog eens geeft Sjeem een ruk aan zijn arm: “Abba!”

Even flitst ergernis over abba’s gezicht, dan trekt hij Sjeem voor zich en tilt hem op. Over de hoofden kan hij kijken, vaders dikke baard strijkt langs zijn nek. Pas als hij weer op de grond staat, beseft hij wat hij ziet. Vuur. De mensen hadden een vreemd vuur op hun hoofd en ze stonden niet in brand. Hun gezichten waren anders, het leek of ze van binnenuit licht gaven en dat het door hun ogen, hun wangen, hun huid, naar buiten wilde. Wat betekende dat vuur? Hasjeem (De Naam) sprak vanuit vuur op de berg in de Sinaïwoestijn. Tijdens de lange reis naar Jeroesjalajim had abba vaak verteld over Hasjeem die de Thora aan Jisraël gaf.

“Wat gebeurt er?” mompelt iemand achter hem.
Sjeems hart roffelt in zijn binnenste. Het beeld van de stralende mensen met vuur op hun hoofden blijft op zijn netvlies staan. Abba knijpt opgewonden in zijn schouders. Het doet pijn. “Wind en vuur, mijn zoon, wind en vuur,” fluistert hij. Zijn stem trilt.
De twee zwaluwen dansen boven hen in de lucht. Sjeem volgt hen met zijn ogen terwijl zijn gedachten over elkaar buitelen.

Nine blogt voor MessiaNieuws, komt uit Friesland en is schrijver van de roman Machla, over een Joodse vrouw in de tijd van Jezus. 

1 reactieop"Sjavoe’ot-verhaal: Het heilige vuur van de Klaagmuur"

  1. Een brandend hart en een traan die zich opdringt aan mijn oogleden.

    Hij heeft Zijn volk niet verstoten en eens zal geheel Israel verlost worden…

    Shalom

Geef een reactie