Pinksteren – afgeleid van het Griekse woord voor 50 – of Shavoe’ot – het Hebreeuwse woord voor Weken – of Wekenfeest, is de afsluiting van het Pesachfeest, dat zeven weken eerder plaatsvond.
De twee feesten zijn verbonden door de Omertelling, die op de tweede dag van Pesach begon. Het aftellen van 50 dagen vertegenwoordigt de voorbereiding van en anticipatie op het geven van de Torah, die volgens de Joodse traditie op Shavoe’ot werd gegeven.
Wanneer we deze gedachtegang volgen, werd het volk Israël op Pesach bevrijd van de Egyptische slavernij, dus van het fysieke aspect van slavernij. Op Shavoe’ot, toen het volk de Torah, Gods onderwijzing, ontving, werd het volk Israël vrijgemaakt van de slavernij van de natuurlijke wetten door gehoorzaamheid aan de goddelijke geboden die in de Torah staan.
Deze gesignaleerde tegenstrijdigheid van wet en vrijheid verwart christenen, waarvan velen hebben geleerd bij het begrip Wet te denken aan tot slaven maken, en niet aan tot de vrijheid leiden. Seculiere Joden hebben de neiging om er net zo over te denken. Voor hen neemt de Torah de vrijheid weg om te leven zoals iemand wil.
Maar vanuit de aloude Joodse visie vieren we op Shavoe’ot een vreugdevolle gebeurtenis: het volk Israël stemde ermee in de Torah te accepteren, iets dat niet vanzelfsprekend was, gezien de natuurlijke reactie op de vele wetten die, zoals gezegd, de vrijheid lijken te beperken in plaats van deze uit te breiden.
De tegenstrijdigheid tussen Wet en vrijheid heeft vanaf de vroegste tijden Joodse wijzen bezig gehouden, en hun conclusies gaan diep. In een commentaar op het fysieke aspect van de goddelijke Stenen Tafels, zoals beschreven in Exodus 32:16 – ‘de tafelen waren het werk Gods en het schrift was het schrift Gods, op de tafelen gegrift’ – maakt de Talmoedische wijze rabbi Joshua, de zoon van Levi, gebruik van de Hebreeuwse taal, en verandert de klinkers van het woord ‘gegrift’ een beetje, om tot de conclusie te komen dat men ‘vrijheid’ moet lezen – (חֵרוּת cheroet in plaats van חָרוּת charoet). ‘Vrijheid op de tafelen’ is dus de manier waarop de Joden de geboden beschouwen.
Hoe de geboden iemand vrijmaken legde de beroemde geleerde Yeshayahu Leibowitz uit in zijn artikel uit 1953, ‘Praktische Geboden’. Hij redeneert dat menselijke wezens niet kunnen ontsnappen aan de wetten van de natuur. Dit betekent dat de mens gebonden is aan de ‘wetten van oorzaak en gevolg (…) die op hem en in hem inwerken’. De natuurlijke mens is onderworpen aan de natuurlijke wetten en is als zodanig ‘net als het vee in het weiland, dat ook zonder de Torah en Geboden is, dat wil zeggen zonder enige wet die van buitenaf is opgelegd.’ Deze slavernij omvat de wil en het verstand. De conclusie is dan, dat een mens externe, goddelijke krachten nodig heeft die in hem werken, krachten die door de geboden worden gegeven, om echt vrij te zijn.
Vanuit deze visie moeten Joden, om vrij te zijn van hun beestachtige natuur, andere wetten dan de menselijke wetten aanvaarden om boven de natuur uit te stijgen. Israël staat daarom, sinds het ontvangen van de Wet, onder een goddelijke onnatuurlijke wet, die de externe kracht heeft om hen naar een hogere staat te verheffen die hen tot een licht voor de wereld kan maken.
Meer nieuws uit en over Israël? Check Israel Today.nl.
Wees de eerste die reageert op "Wekenfeest: het doel en de geboden"