Archeologische vondsten in Tel Motza, nabij Jeruzalem, wijzen erop dat in deze stad tijdens de Eerste Tempel periode een tempel heeft gestaan, die sterk lijkt op de Tempel van Salomo zoals die in de Bijbel is beschreven. Een vondst die veel vragen oproept.
De vondst werd gedaan tijdens een reddingsopgraving in 2012/2013, voorafgaand aan de aanleg van een verhoogd weggedeelte dat de afrit van een rotonde verving van Autoweg 1, de autoweg van Jeruzalem naar Tel Aviv.
In 2019, na de aanleg van de weg, werd het aangebrachte zand van de opgravingen verwijderd en ging het onderzoek door archeologen van de Universiteit van Tel Aviv verder.
De gevonden resten van een tempel dateert uit de tijd van de Eerste Tempel, en deze is in veel details vergelijkbaar met het heiligdom dat koning Salomo liet bouwen (1 Koningen 5-8) Maar met een lengte van 7 meter is hij veel kleiner. Hij is de enige in zijn soort die tot op heden in het gebied van de koninkrijken van Israël en Judea is gevonden. Was het een plaatselijke tempel voor de God van Israël, of een Kanaänitische afgodentempel?
De vondsten bij de opgravingen wijzen erop, dat er een belangrijk economisch en administratief centrum in de vallei was, met tientallen silo’s en twee grote graanopslagplaatsen, beeldjes van mensen en paarden, een standaard versierd met afbeeldingen van leeuwen of sfinxen, een stenen altaar, een stenen offertafel en een kuil gevuld met as en botten van dieren. Die bleken bij onderzoek alleen van kosjere dieren afkomstig. Snijsporen op de botten kunnen er op wijzen, dat ze zijn geofferd.
De archeologen kenmerkten de gevonden tempel als een noord-Syrisch type, typisch voor het oude Midden-Oosten. Een brede ingang in de muur is gericht op het oosten, komt waarschijnlijk overeen met de traditionele bouw van tempels in het oude Midden-Oosten: de opkomende zon in het oosten zou een voorwerp in de tempel verlichten, als symbool van goddelijke aanwezigheid. Onder de vloer van de binnenplaats van de tempel werden restanten gevonden van een ander religieus gebouw, waarschijnlijk uit de tiende eeuw BCE. Het tempelcomplex, met zijn diverse lagen, vormt een unieke vondst in de archeologie van religieuze gebouwen aan het begin van de IJzertijd.
Het bestaan van een tempel, die op de Tempel van Salomo lijkt, op korte afstand van Jeruzalem, wekt veel vragen op. De Bijbel schrijft immers over de strijd tegen heiligdommen buiten Jeruzalem, en stelt duidelijk dat de God van Israël alleen in de tempel in Jeruzalem mag worden aanbeden. Waarschijnlijk werd deze tempel werd verwoest door Hizkia in zijn poging het land te ontdoen van valse goden (zie 2 Koningen 18:4 en 2 Kronieken 31:1).
Motza werd voor het eerst bewoond tijdens de Kanaänitische periode, vertelde toeristengids Nosson Shulman. Toen de Israëlieten onder de leiding van Jozua het Heilige Land veroverden, werd het land aan de stam Benjamin toegewezen (Jozua 18:26). De stad was zeer gewild vanwege de ligging aan de hoofdweg (snelweg 1 volgt deze oude route), de nabijheid van de hoofdstad Jeruzalem (in die tijd 7 km), de vruchtbare grond en de overvloed aan bronnen. Een van de belangrijkste gewassen was tarwe, en de stad werd zelfs bestempeld als ‘Een koninklijke graanschuur gespecialiseerd in graanopslag’. Er werden hier inderdaad tientallen graansilo’s en twee opslaggebouwen gevonden.
Volgens Joodse bronnen was Motza tijdens de Tweede Tempelperiode de plaats waar de wilgentakken (die hier in overvloed groeien) werden afgesneden en naar Jeruzalem werden gebracht als onderdeel van de tempeldienst van Soekot. Samen met mirtetakken, een palmtak en een etrog (een soort citroen) vormen ze de loelav, een plantenbundel die vreugde symboliseert.
Volgens de historici William F. Birch van het Palestine Exploration Fund en Paulo Savi is Motza de plaats Emmaüs in het Lukas-evangelie (24:13).
Tijdens de Grote Joodse Opstand werd Motza door de Romeinen verwoest en (rond jet jaar 71) hervestigd als kolonie voor 800 Romeinse soldaten, Colonia genaamd. Tijdens de islamitische tijd stond hier de Arabische stad Qalunya, die de Romeinse naam behield.
In 1859 gaf een rijke Jood uit Bagdad, Shaul Yehuda, geld om een nieuwe Joodse agrarische nederzetting in het Heilige Land te stichten. De Arabische stad Qalunya was rijk aan bronnen en vruchtbaar land. Omdat ze onlangs in moeilijke tijden waren geraakt, waren ze bereid land te verkopen, echter niet aan Joden. Om toch land te kunnen kopen, gaf Shaul Yehuda het geld aan de Britse consul James Finn (een christen en fervent voorstander van de hervestiging van Joden in Israël), die het land voor hen kocht. Ze hernoemden de stad naar Motza, de oude naam.
Hoewel het land vruchtbaar was, lag het ook in een vallei, omringd door vijandige Arabische dorpen. Het was bijna onmogelijk om inwoners te werven en zich er te vestigen, dus rabbijn David Yellin verhuisde alleen met zijn gezin en begon het land te ploegen. Tijdens het aanplanten van boomgaarden ontdekte hij een oude Byzantijnse herberg.
In 1869 werd snelweg 1, die door Motza liep, geasfalteerd tussen Jaffa (in die tijd de havenstad van Israël) en Jeruzalem. Rabbijn Yellin realiseerde zich de commerciële mogelijkheden van een hotel langs de weg tussen de twee belangrijkste steden van Israël, en hij bouwde in 1871 een herberg, bovenop de fundering van de Byzantijnse herberg.
Met de hulp van Joodse organisaties zoals B’nai B’rith werd er meer land gekocht en Joden werden aangemoedigd om hierheen te verhuizen en huizen te bouwen met gunstige financiële voorwaarden. Uiteindelijk verhuisden er in 1894 vier families, waaronder de familie Maklef.
Begin 1905 waren er door de moeilijke tijden en droogte onvoldoende middelen om een fatsoenlijke synagoge te bouwen. Later dat jaar zorgde een rijke Hongaarse Joodse bezoeker van de herberg voor het benodigde geld voor de bouw van de synagoge, die nog steeds in gebruik is.
In 1929 begonnen Arabieren uit het hele land rellen te stichten om Joden te vermoorden en te voorkomen dat ze naar hun voorouderlijk vaderland zouden terugkeren. Honderden mensen werden vermoord en mishandeld. Ook in Motza werden Joden vermoord, de stad en de synagoge lagen in puin!
In 1933 keerden de Joden terug naar Motza en herbouwden de stad, met de naam Motza Illit (Boven Illit) aan de overkant van de snelweg, waar deze nog steeds staat.
In 1948 verzetten de inwoners van Qalunya en nabijgelegen dorpen zoals Qastel zich met hand en tand tegen de vorming van de Joodse staat. Israël was echter de uiteindelijke overwinnaar, en deze vijandige steden werden verlaten – hoewel de nabijgelegen Arabische stad Abu Gosh, die de nieuwe Staat Israël gunstig gezind was, tot op de dag van vandaag blijft bestaan en floreert.
In 1980 werd de synagoge, die in 1929 zwaar beschadigd werd, gerestaureerd en hij is nog steeds in gebruik. Het oorspronkelijke Motza, nu Ramat Motza geheten, maakt deel uit van de gemeente Jeruzalem en is tegenwoordig een welvarende stad met ongeveer 1200 inwoners.
Bronnen: UWI, Gids Nosson Shulman, Israel Today, WIN.


Wees de eerste die reageert op "Archeologie: Wat deed deze Tempel in Motza?"