19 Maar hij zei tegen haar: Geef mij uw zoon. Hij nam hem van haar schoot en droeg hem naar boven naar het bovenvertrek, waar hijzelf woonde, en hij legde hem neer op zijn bed.
23 Elia nam het kind op, bracht het vanuit het bovenvertrek naar beneden in huis, en gaf het aan zijn moeder. Toen zei Elia: Zie, uw zoon leeft.
De dood van de zoon is een thema in het Koningenboek. De ziekte van de zoon van de weduwvrouw in Tsarphath was tot de dood. Ademloos ligt hij nu op de schoot van zijn moeder.
Geef!
Elijah gaat spreken: Geef mij uw zoon. Het woordje geven (nathan) staat hier geschreven als theniy (תני): Geef mij. Van de zes keer dat dit woord in deze vervoeging in de Schrift voorkomt staan vijf keer in verband met een zoon (Gen. 30:14, 2 Sam. 14:7, 1 Kon. 17:19, 2 Kon. 6:28, 29, Jer. 22:20). Geef mij uw zoon. De eerste keer heeft Ruben dudaïm – liefdesappelen – gevonden (Gen. 30:14). Rachel vraagt Lea om haar deze dudaïm te geven in ruil voor een samenzijn met Jakob. Lea baart daarna Issaschar – Hij is loon. Loon is iets wat je hebt verdient. In 2 Sam. 14:7 wordt de nog levende zoon opgeëist van de vrouw die zich op last van Joab als weduwe voordeed bij koning David. Zijn leven voor dat van zijn broer. En in de eerder aangehaalde geschiedenis in 2. Kon. 6:28-29 wordt ook de levende zoon voor de dode geëist. In 1 Kon. 17 gaat het echter andersom. Daar wordt de dode zoon gevraagd. Zijn moeder ziet zijn dood als een loon voor haar ongerechtigheid. Zoals Paulus zegt: het loon van de zonde is de dood.
Naar boven
Elijah neemt de dode zoon uit de schoot van de moeder. De moederschoot is tegelijk een aanduiding voor het binnenste en meest verborgen plek van het lichaam. Job zegt: mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot. Deze moeder moet haar zoon loslaten, overgeven aan de profeet. Elijah draagt de jongen naar boven. Nadrukkelijk geeft de tekst het verschil aan tussen de bovenkamer en het huis van de vrouw. Elijah woont in de bovenkamer. Hij is een vreemdeling in het huis.
Dat huis kunnen we typeren als een plaats waar de afgoden huis houden, een plaats van toverijen. De weduwvrouw is vrouw des huizes. Zij is de ba’alah habayith. Ba’alah is de vrouwelijke vorm van ba’al, het woord voor heer. Ba’alah komt slechts drie keer in de Bijbel voor. Naast 1 Kon. 17:17 lezen we het in 1 Sam. 28:7 en Nahum 3:4. In deze teksten valt de nadruk op toverij en geestenbezwering. Hoewel de weduwe de vrouw des huizes wordt genoemd betekent het niet dat zij zich actief bezighoudt met hekserij. Er staat niet dat zij de geesten van de doden bezweert, noch dat zij een meesteres in toverij is. De benaming Ba’alah haBayith is echter geen overbodige informatie, maar het vestigt onze aandacht op de tijd en de context waarin deze weduwe leeft. Het zijn de dagen van Izebel. Vol van hekserij en afgoderij.
Elijah woont echter in de aliyah. Het huis van de weduwe is de wereld waar de ontmoeting met Elijah plaats heeft. En in die wereld huist Elijah in het bovenste vertrek. Een bovenkamer is niet een soort zolderkamer, maar het is de kamer van een koning (Richt. 3, 2 Sam. 28). Elijah gaat dan ook met de zoon naar boven en later naar beneden. Elijah maakt aliyah. Opgang of stijgen komt van alah (עלה). Het klinkt logisch als je boven woont, maar goed beschouwd is het een verdubbeling. Deze zinsneden benadrukken de beweging die Elijah maakt. Ook vandaag de dag wordt de terugkeer naar het land Israël aliyah maken genoemd. De overlevering zegt dat men alles moet doen om zich in het land te vestigen. Men moet erheen opstijgen. Men gaat op naar Jeruzalem en men daalt af naar Jericho. Zo wordt dus ook in de taal weergegeven dat men tot de Eeuwige nadert. Een opgangsoffer of een brandoffer is een olah (עלה).
We zien in 1 Kon. 17:19 een en al woordspel: tot haar (אליה) en Elijah (אליה), naar boven dragen (עלה), naar (אל), de bovenkamer (עליה), en op (על) bed. Elijah neemt de zoon om hem voor God neer te leggen. Zouden we kunnen zeggen dat Elijah deze dode zoon als een opgangsoffer voor het aangezicht van JHWH legt?
naar beneden
En als de jongen weer tot leven is gekomen, dan draagt Elijah hem naar beneden. Hij daalt (jarad, ירד) met hem af in het huis van de vrouw. Het is JHWH zelf die als eerste afdaalt om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden (Gen. 11), zoals Hij ook afdaalt naar Sodom en Gomorra om te bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten (Gen. 18). Wat betekent het als Elijah met het levende kind afdaalt? Het is niet minder dan het leven brengen in het doodse. En daarmee brengt hij ook het oordeel over het doodse.
Anco van Moolenbroek is auteur van het boek “Ezau, hij is Edom”. Hij verzorgt periodiek het Leerhuis op Radio Israël en blogt voor MessiaNieuws.
Wees de eerste die reageert op "De dode zoon"