Haftarah Bo‘ gaat over de parallel tussen Gods strafgerichten over Egypte ten tijde van Mozes en Gods strafgerichten over Egypte ten tijde van Jeremia.
Egypte namens God door Babylonië bestraft
God maakte aan Jirmejahoe (Jeremia) bekend dat Hij Mitsrajim (Egypte) zou slaan door Nevoechadré‘tsar (Nebukanezar), de koning van Babylon, en zijn leger (Jr 46:13) als straf voor hun verraad aan Isra‘El. God riep Mitsrajim op om hun leger in paraatheid te brengen en voorbereidingen in het land te treffen voor de aanval. Toch maakte God al vooraf bekend dat het geen zin had, want Hij had Zich tegen hen gekeerd (vs 15). De chaos zou uitbreken in Egypte, want de Farao (Hofra), die Hij oorlogsbraller (sja‘on) noemde, had verkeerd gehandeld.
Het prachtige land Egypte zou bezocht worden door een leger uit het noorden (vs 20). Dat leger wordt vergeleken met een snelle slang en hun omvang als een gigantische zwerm sprinkhanen (‘arbéh). God zou afrekenen met Egyptes opperste afgod ‘Amon, hun machtscentrum No‘ en hun Farao (vs 25). Mitsrajim zou verbannen (golah) worden van hun land (vs 19), maar daarna zal het een verblijfplaats zijn zoals vroeger (vs 26). Deze profetie over Egyptes bestraffing is vervuld rond het jaar 570 BCE.
Parallellen
Sidra‘ Bo‘ (Ex 10:1-13:16) gaat over de laatste drie strafgerichten (sprinkhanen (‘arbéh), duisternis (chosjéch) en de dood van de eerstgeborenen (bechor) van mens en dier) die God over Mitsrajim liet komen. God toonde Zich als allerhoogste. Voorafgaande aan het laatste strafgericht gaf Hij de Isra‘Eliem de opdracht hun naaste-Mitsrajim te beroven (natsal; 12:35). Ook moest elke Isra‘Eliet een offerdier (séh) van schaap of geit nemen en die bij volle maan slachten. Het bloed ervan moest gesmeerd worden aan de deuren van hun huis. Dan zou God herkennen wie het offerdier had geslacht en voorbijgaan (pasach) aan dat huis. De eerstgeborene van mens en dier in dat huis zou dan aan God gewijd zijn.
De haftarah bij deze sidra‘ (Jr 46:13-28) laat een parallel zien met de bestraffing van Mitsrajim. (Het gaat hier om dezelfde bestraffing van Mitsrajim door Babylonië die Ezechiël ook had geprofeteerd; zie haftarah Wa‘era‘). Omdat deze bestraffing het gevolg is van Mitsrajims verraad aan Isra‘El, komt de vraag op of dit ook niet opgaat voor de 10 plagen door de hand van Mosjéh. Inderdaad is het zo dat de Farao in de dagen van Josef Isra‘El toestond zich te vestigen bij Mitsrajim. Josef was Mitsrajim immers tot grote zegen en redding geweest. Mitsrajim zal daarna, tijdens Isra‘Els latere verblijf, ook verder gedeeld hebben in Gods zegen over Zijn volk. Toen een latere Farao een gevaar in de welvaart van Isra‘El zag en het ging verdrukken moet dit zeker als verraad aan de beloften van hun eerdere Farao’s worden opgevat. Ook was Farao’s verdrukking onterecht, want Isra‘El had Mitsrajim nooit kwaad gedaan.
Opvallend is dat het leger van Nebukadnezer vergeleken wordt met sprinkhanen. In de Bijbel worden verschillende sprinkhanensoorten genoemd, maar in dit geval wordt dezelfde soort (‘arbéh) genoemd als van de achtste plaag. Ook dat versterkt de parallel.
Het gebruik van het Hebreeuwse woord golah – verbanning is in de voorgaande haftarot al genoemd in verband met de vergissing van de rabbijnen en anderen om het verblijf in Mitsrajim op te vatten als een ballingschap. Vandaar ook de toevoeging van de verzen 27-28 uit Jeremia 46 die over Gods herstel van Isra‘Els vrome rest uit diens verbanning gaan.
Belangrijk is de les (Torah) te zien dat God uiteindelijk de natiën bestraft die schade berokkenen aan Isra‘El. Ook is de parallel tussen de toekomst van Mitsrajim en die van Isra‘El opvallend – na hun verbanning zal het land een verblijfplaats zijn zoals vroeger, zoals dat in de vorige haftarah ook al werd vastgesteld.
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• *12:2 God maakte de Uittochtsdag tot het begin (Ro‘sh Hasjanah) van de godsdienstige kalender.
• *12:8 Het Pésachofferdier zal ceremonieel geslacht worden en het vlees ervan zal op de eerste avond gegeten worden samen met ongezuurde broden (matsot) en bittere kruiden (meroriem). Het vlees mag niet anders dan gebraden gegeten worden. Alles wat van de maaltijd overblijft, moet met vuur verbrandt worden.
• 12:12 God heeft afgerekend met alle afgoden van Mitsrajim (inclusief Farao).
• 12:14 Het gedenken van de Uittocht is een altoosdurend voorschrift (choeqqat ’olam) voor alle generaties (Ex 13:3).
• *12:15 Zeven dagen lang zal daarna matsot gegeten, maar niets wat gezuurd (se‘or) is. Ieder die zuurdesem (chamets) eet zal uit Gods volk worden verwijderd (Ex 13:6-7).
• 12:24-27 Het houden van Pésach moet uitgelegd worden aan de kinderen (Ex 13:8, 14-15).
• 12:42 De avond van Pésach is een nacht voor God van waken voor alle generaties.
• *12:43, 48 Een buitenstaander en een onbesnedene mag niet deelnemen aan de Pésach. Maar de vreemdeling die zich laat besnijden wel.
• *13:2, 12 Elke mannelijke eerstgeborene van mens en dier in Isra‘El is aan God gewijd, omdat Isra‘Els eerstgeborenen gespaard waren in het laatste oordeel over Mitsrajim.
• *13:13 De eerstgeborene van de ezel (beschouwd als een edel, koninklijk dier) en van mensen zal gelost worden met een losprijs.
De met een * aangegeven torot zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613.
Volgende week: Haftarah Besjallach over parallellen met de woestijntocht van Isra‘El vanuit Mitsrajim op weg naar de berg Chorev (Horeb).
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Bo‘ – Ga in (tot Farao)"