Haftarah Naso‘ gaat over de parallel tussen het Nazireeërschap zoals bevolen aan Mozes en hoe dat werd toegepast bij de richter Simson.
Aankondiging en geboorte van Simson
Toen de Isra‘Eliem in het beloofde Land waren aangekomen deden ze opnieuw steeds minder Gods wil, maar dat wat Hij als kwaad beoordeelde. Om hen te tuchtigen gaf Hij Isra‘El 40 jaar lang over aan de kwelling door de Felisjtiem (Filistijnen). Aan het einde van die tijd verscheen een engel aan een onvruchtbare vrouw, die getrouwd was met een lid van de stam Dan. Die stam verbleef toen met toestemming grotendeels in het stamgebied van Jehoedah (Judah).
De engel bevestigde dat ze onvruchtbaar was, maar ook dat ze zwanger zou worden van een zoon. Omdat die zoon speciaal gewijd was aan God (Nazier) mocht zij tijdens haar zwangerschap geen druiven eten, ook geen wijn of alcoholische drank drinken en niets onreins eten. Ook mocht het haar van die zoon nooit geschoren worden. Hij zou Isra‘El verlossen (hosjiea’) van de kwelling van de Felisjtiem.
Haar man, die Manoach heette, bad tot God dat de engel opnieuw zou komen om hun verdere instructies te geven. Toen dat gebeurde was hij diep onder de indruk. Hij wilde een geitenbokje en voedsel voor de engel bereiden of aan hem wijden als brandoffer, maar die wees dat af. Hij moest zijn brandoffer alleen aan God wijden. Manoach wilde de naam van de boodschapper weten, maar die reageerde met exact dezelfde woorden als de engel die met Ja’aqov (patriarch Jakob) had gevochten (Gn 32:29; Rich 13:18). Manoach offerde aan God en toen zagen ze dat het offer spontaan vlam vatte. De vlam ging op de lucht in en de engel ging die vlam in en verdween de hoogte in. Manoach en zijn vrouw waren diep onder de indruk. Maanden later werd de zoon geboren die Sjimsjon (Simson) werd genoemd. Opgroeiende zegende God hem en Gods Geest begon hem aan te zetten in de legerplaats van Dan.
Parallellen
Sidra‘ Naso‘ (Nm 4:21-7:89) gaat over het vervolg van de telling van de stammen van de Lewiejim (Levieten). Daarna volgt Gods bevel aan Mosjéh (Mozes) om al wat onrein is uit de legerplaats van Isra‘El te verwijderen. Vervolgens volgt de verzoeningsbepaling van de schuld (‘asjam) door opzettelijke zonde. Een voorbeeld wordt erbij gegeven: de bepaling over jaloersheid van een man over zijn vrouw (vermoeden van hoererij).
Daarna (H6) volgt de bepaling van de Nazierschap gelofte en de zegening van Isra‘El door de kohaniem (Isra‘Elitische priesters). De sidra‘ sluit af met de offergave (‘ét-qarban) van Isra‘Els verhevenen na het voltooien van het heiligdom.
De haftarah (Rich 13:2-25) heeft een parallel met de bepaling van het Nazierschap. Opvallend is dat zelfs de moeder van Sjimsjon tijdens haar zwangerschap ook als Nazier moest leven (vs 4). Van Mirjam (Maria) de moeder van de Here Jezus staat dat er niet. Dat komt omdat haar Zoon ook geen Nazier was, maar leefde als een gewone Isra‘Eliet. Dat Sjimsjons moeder dit ongewone bevel van God kreeg heeft ermee te maken dat Sjimsjon een heel ongewone Nazier zou worden, namelijk van geboorte af. Misschien had dit ermee te maken dat hij niet oud zou worden. God wilde hem van aanvang aan gebruiken als Beslechter (Sjofet – Richter). Dit is een geheel andere insteek dan in de sidra‘, waarin het Nazierschap een zaak is van een gelofte (nédér). Met andere woorden, iets dat een volwassene zichzelf oplegt voor een bepaalde periode (Nm 6:5; Hnd 21:26). Het Nazierschap van Sjimsjon is in die zin als het ultieme Nazierschap op te vatten, dat ook alleen van Godswege kan worden opgelegd.
De Nazierbepalingen in het boek Sjoftiem zijn hetzelfde als die van Mosjéh (Mozes). God had aan Mosjéh ook opgedragen dat een Nazier geen azijn (chométs) van wijn of bedwelmende drank of duivensap mocht drinken en geen verse of gedroogde druiven (rozijnen of krenten) mocht eten. Zelfs de pit of het vel van de wijnrank mocht niet gegeten worden. Net als de kohaniem mocht de Nazier ook geen dood lichaam aanraken. Even strikt zelfs als de bepalingen daarover als die van de kohen gadol (Isra‘Elitisch hogepriester; Lv 21:11). Deze bepalingen worden niet genoemd in het boek Sjoftiem, maar waren zeker ook van toepassing op Sjimsjon volgens de regel van de haftarah.
Ook is er een parallel tussen de bepaling over de jaloersheid van de man over zijn vrouw (Nm 5:11-31) met het gebrek aan vertrouwen dat Manoach had in zijn vrouw, wiens naam niet genoemd word. Toegegeven, het is verdacht als een vrouw haar man vertelt dat een man haar heeft gesproken dat ze zwanger zal worden. Zeker onder vrome Isra‘Elitische gelovigen in de Bijbelse tijd. Manoach begreep ook niet waarom God geen engel aan hem deed verschijnen met die boodschap. Daarom bad hij vurig tot God daarvoor (Rich 13:8). God verhoorde zijn gebed, maar opnieuw verscheen de engel aan zijn vrouw zonder dat Manoach erbij was. Dit keer riep ze Manoach. Toen hij de engel zag verifieerde hij bij hem of het eerste verhaal van zijn vrouw wel waar gebeurd was. De engel bevestigde het. Hierin zit dus impliciet het betwijfelen van zijn vrouw. Net als bij de bepaling over de jaloersheid uit de sidra‘ volgt hier ook de goddelijke bevestiging dat de vrouw de waarheid sprak.
Torahgedeelten
De volgende tekst uit deze sidra‘ kan opgevat worden als Torah:
• *5:6-7 Opzettelijk overtreden – doen wat God een zonde noemt – leidt tot een schuld. Om die te verzoenen was een vuuroffer onvoldoende, maar moest de zonde ook beleden en een lossingbedrag worden betaald.
De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 18 mitswot.
Volgende week: Beha’alotcha over de parallellen in verband met ontsteken van de menorah.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Naso‘ – Het zij gewogen"