Haftarah Sjabbat Ro‘sj Chodesj Tevet gaat over de aankondiging van een door God bewerkte ramp en Zijn heilsplan ervoor ten bate van Isra‘El. Dit wordt uitgedrukt in de parallel tussen wat door Egypte voor de patriarch Jakob gebeurde en wat door Mesopotamische wereldrijken voor Isra‘El gebeurde bijna 1000 jaar later.
Aankondiging van Gods oordeel en uitredding
Deze haftarah behandelt de laatste profetie van Jesja’jahoe (Jesaja) dat gaat over de grootheid van God in de schepping (Is 66:1). Het wordt zo voorgesteld dat de hemel Zijn residentie is als Koning, maar dat de ‘aarde’ (de fysieke schepping) aan Hem onderworpen is (Mt 5:34-35).
Dit ideaalbeeld zal pas in de (verre) toekomst werkelijkheid worden. Tot die tijd is er geen reden voor pantheïsme (God inlezen in de schepping), want een steeds groter wordende (spirituele) corrumpering van de schepping vindt plaats.
Over de nieuwe schepping profeteerde Jesja’jahoe juist voorafgaande aan de hier behandelde haftarahtekst (Js 65). In die nieuwe schepping zal een Tempel overbodig zijn (Rev 21:22). God wijst erop dat Hij het herstel zal bewerken (Is 66:2). Maar voordat die nieuwe schepping komt tijd gaat Gods aandacht uit naar de gelovigen die zich voor Hem vernederen en om hun geloofsvertrouwen door mensen vernederd worden.
God verweet Isra‘El in Jesja’jahoes dagen dat ze Zijn offers brachten, terwijl ze boosaardigheden bedreven. Offeren is echter Torahnavolging, een heilige activiteit, en Torah is juist gericht is op verbetering van levenswandel. Het doen van Gods wil. Wie offert, maar niet op Gods wil is gericht en Die overtreedt doet een groter kwaad dan het zich onttrekken van offeren. Ondanks dat die offers de door God bepaalde weg zijn om zonden weg te nemen. God zou daarom Isra‘Els spotters beproeven en schrik over hen doen komen. Hij zou hen vergelden (Is 66:4, 15)!
Zoals kenmerkend aan profetie lopen (verre) toekomst, het heden en aanstaande gebeurtenissen door elkaar heen. Het gaat erom de verschillen in de verkondiging te onderscheiden. Ook is de rode draad dat God ondanks Zijn straffen en gerichten Hij ook de oplossing geeft voor de getrouwen en de vromen.
Jesja’jahoe kondigde aan dat er een vreselijke ramp van Godswege over Isra‘El zou komen, maar dat Hij daarvoor eerst ook de oplossing had bedacht (Is 66:7). Het gaat hier over de aanstaande ramp van de komst van Nevoekadnetsar (Nebukadnezar), koning van Babel, en de verbanning van Isra‘El. Maar ook over het einde ervan en het herstel van Isra‘Els rest als natie en de herbouw van de Tempelstad Jeroesjalajim.
Sommigen vatten de genoemde zachar (mannelijke) op als iemand onder de leiders van de terugkerende Isra‘Eliem, zoals ’Ezrah of Zeroevbavel. Christenen kunnen door hun christocentrisme zich echter niemand anders voorstellen dan de Here Jezus. Probleem is echter dat in vers 8 (Is 66:8) het enkelvoudige woord zachar ingevuld wordt met het meervoudige ‘ét-banéjha (Isra‘Els zonen). Het gaat dan dus over de vrome terugkeerders uit de ballingschap. De rest van Isra‘El die God behouden heeft in de verbanning en die de godsdienstige kern zouden gaan vormen van de Isra‘Elitische natie.
Maar zoals ook vaak in profetieën gaat het vervolgens vooral over het definitieve einde van Isra‘Els huidige galoet (verstrooiing) in de (verre) toekomst. Dat blijkt uit het noemen van de gojim (natiën) die erbij betrokken zouden zijn (Is 66:12, 19), Gods toorn over Zijn vijanden binnen Isra‘El (Is 66:15) en dat de natiën deel krijgen aan Isra‘Els godsdienst (Is 66:20-21). Het gaat zelfs ook over het einde van de huidige schepping en de komst van de nieuwe (Is 66:22). Allemaal zaken die tot op heden onvervuld zijn.
Parallellen
De sidra‘ Miqqets (Gn 41:1-44:17) gaat over de aanzet tot de volgende fase van Isra‘Els geschiedenis; hun aanstaande lange verblijf in Mitsrajim (Egypte). God liet de toenmalige Far’oh via een visionaire droom weten dat er een enorme hongersnood zou komen die bedoeld was om Ja’aqov (Jakob) van richting te doen veranderen. Hij zou dan gedwongen worden het beloofde Land te verlaten, want God inspireerde Josef om Zijn heilsplan in Mitsrajim te realiseren (Gn 42:1-2; 43:1-2).
Haftarah Sjabbat Ro‘sj Chodesj Tevet (Is 66:1-24) wordt in 5782/2021 gelezen op Sjabbat beginnende op 30 Kislew/4 dec (6de dag Chanoekah). Dat is de Nieuwemaansdag van de 10de Bijbelse maand. De maand waarin choref (Winter) begint. Daarin ligt de eerste parallel met de sidra‘. De Winter is een van de twee uiteinden (qets) van de stand van de aarde ten opzichte van de zon.
Een ander frappante parallel is dat God in Jesja’jahoe stelt dat Zijn aandacht uitgaat naar gelovigen die zich voor Hem vernederen. Josef werd vernederd (zijn broers verkochten hem, hij werd slaaf in Mitsrajim, valselijk beschuldigd, verbleef lange tijd in de gevangenis en werd dan wel speciaal beambte van de Far’oh, toch werd hij door de inwoners van Mitsrajim als buitenstaander gemarkeerd), maar behield blijkbaar zijn geloof.
Dan is er de parallel van de aangekondigde ramp en de daarvoor gegeven remedie. In Beresjiet (Genesis) is dat de aankondiging van de hongersnood en de remedie van de door God gegeven jaren van overvloed en het geïnspireerde plan om van die overvloed voorraden aan te leggen. In Jesja’jahoe is het de aankondiging van de bezetting van het koninkrijk Judah door de Babyloniërs en de remedie is de bescherming van de ballingen en hun veilige terugkeer.
Uiteindelijk is er de interessante parallel tussen ‘ét-banejha (de zonen van Isra‘El) in de sidra‘-tekst (de 11 zonen van Ja’aqov/Isra‘El die naar Josef in Mitsrajim trokken om voedsel te kopen door de enorme hongersnood) en de zonen van Isra‘El (de rest) die terugkeerde uit de verbanning naar Mesopotamië (en uit de hedendaagse galoet).
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Sjabbat Ro‘sj Chodesj Tevet"