Haftarah Sjabbat Zachor gaat over Gods banbevel over Amalek aan Mozes en het gebrekkige gehoorzamen eraan door koning Saul.
Sauls koningschap door God ontnomen
De profeet Sjemoe‘El (Samuël) gaf Gods bevel aan koning Sja‘oel (Saul) om de ’Amaleqiem (Amalekieten) met de ban te slaan als wraak om wat ze Isra‘El hadden aangedaan tijdens het Uittocht uit Mitsrajim (Egypte; Ex 17:8-14). Sja‘oel viel de ’Amaleqiem aan, maar verwoestte hen echter gedeeltelijk.
God had gezien dat Sja‘oel zich van Hem had afgekeerd (in zijn hart) en Hem ongehoorzaam was (in zijn daden). Hij maakte dat aan Sjemoe‘El bekend. De profeet, die van aanvang aan tegen het aanstellen van een koning over Isra‘El was, werd hierover, net als God, gekweld en hij bad de hele nacht tot God ten bate van Isra‘El (1 S 15:11). De volgende ochtend zocht Sjemoe‘El de koning op. Toen die de profeet zag aankomen riep hij hem zegen toe en maakte bekend dat hij Gods bevel had uitgevoerd. Toen vroeg Sjemoe‘El waar dan dat geluid van geblaat van kleinvee vandaan kwam. Toen zei de koning dat hij dat gespaard had om daarvan slachtoffers te brengen aan God.
Sjemoe‘El herhaalde dat hij door God als koning was aangesteld (vss 1, 17; 10:1). God had hem bevolen om Zijn wraak op de ’Amaleqiem te nemen. Het was dus een godsdienstige opdracht. Ze moesten met de ban geslagen worden (geheel uitroeien – kie-machoh ‘émchéh; Ex 17:14). Door buit te nemen had hij Gods bevel omgebogen en daardoor kwaad gedaan. Sja‘oel was echter zo brutaal om de profeet tegen te spreken en te stellen dat hij wel Gods bevel had uitgevoerd. Hij had koning ‘Agag gevangengenomen en de ’Amaleqiem met de ban geslagen. Sja‘oels eigen interpretatie en invulling. Opnieuw herhaalde Sja‘oel dat hij het kleinvee wilde slachtofferen aan God.
Sjemoe‘El stelde hem echter de vraag wat belangrijker was. God gehoorzamen of slachtoffers aan Hem te brengen (1 S 15:22). Natuurlijk gehoorzamen. Sjemoe‘El beoordeelde het handelen van Sja‘oel als weerspannigheid, dat een zonde van een valse godsdienst was, en als ongezeglijkheid, dat een misdaad is en afgoderij. Omdat hij dit godsdienstige bevel ongehoorzaam was geweest had God hem als koning verworpen. Toen gaf hij toe gezondigd te hebben door aan Gods bevel voorbij te gaan, maar zei het volk te vrezen. Maar daarmee bevestigde hij juist ongeschikt te zijn als leider. Sja‘oel vroeg om vergeving. Vanaf dat moment beloofde hij zich voor God te buigen. Maar Sjemoe‘El herhaalde zijn woorden en keerde zich om.
Sja‘oel greep toen de rand van Sjemoe‘Els mantel dat afscheurde (vs 27). Daarop zij Sjemoe‘El dat op dezelfde wijze zijn koningschap van hem was afgescheurd en aan een ander was gegeven die beter was dan hij. Ook zij hij dat God geen misleider was of medelijden had. Maar Sja‘oel drong aan dat hij zich voor God wilde neerbuigen om zijn zonde. Daardoor ging Sjemoe‘El met hem mee en Sja‘oel boog zich neer voor God. Toen liet Sjemoe‘El de koning van de ’Amaleqiem brengen. Die dacht dat de Isra‘Eliem hem zouden sparen, maar Sjemoe‘El nam een zwaard en sloeg hem met de ban voor Gods Aangezicht. Daarna verliet hij Sja‘oel en zag hem niet meer tot aan zijn dood. Maar Sjemoe‘El treurde voor Isra‘El om het koningschap van Sja‘oel en God had spijt dat Hij hem als koning laten aanstellen.
Parallellen
Sidra‘ Kie tetse‘ (Dt 21-25) noemt, in een lijst met allerlei bepalingen, ook Gods bevel om de ’Amaleqiem met de ban te slaan zodra Isra‘El stevig gevestigd zou zijn in het beloofde Land (Dt 25:17-19).
Haftarah Sjabbat Zachor (1 S 15:1-34) wordt in 5781/2021 gelezen op 8 ‘Adar/20 februari. Het heeft een parallel met de sidra‘ op het punt van de vervulling van Gods bevel over ’Amaleq. Waarom wordt deze haftarah vlak voor Poerim gelezen? Omdat traditioneel wordt aangenomen dat Haman, Mardachajs (Mordechai) tegenstander in het Bijbelboek ‘Éster, een afstammeling was de ‘Agagie (Es 3:1). Dit zou verwijzen naar de gelijknamige koning van ’Amaleq. Ook zouden toen ’Amaleqiem de Joden hebben aangevallen in het Perzische rijk. De ’Amaleqiem zouden dan oorzaak zijn van het grote gevaar dat het Joodse volk dreigde in de dagen van ‘Éster-Hadassah. Dit zou gekomen zijn omdat Sja‘oel dit bevel – de ban – maar gedeeltelijk had uitgevoerd. De parallel zou des te sterker zijn, omdat aangenomen wordt dat Mardachaj zou afstammen van Kis, de vader van Sja‘oel (1 S 9:3; Es 2:5).
Deze traditie is echter twijfelachtig/onaannemelijk. Maar dan kan toch de vraag gesteld worden waarom God dit wraakzuchtige bevel gaf. ’Amaleq was broedervolk via de lijn van Edom (Gn 36:12), dat Isra‘El aanviel toen Isra‘El uiterst kwetsbaar was net na de doortocht van de Jam Soef. ’Amaleq bedreigde dus de Uittocht in de kiem (Ex 17:8-14). Zelfs God heeft daarvoor geen genade.
Sja‘oel beweerde het kleinvee van ’Amaleq behouden te hebben om het aan God te wijden. Sjemoe‘El vroeg hem wat belangrijker was. God gehoorzamen of slachtoffers aan Hem te brengen (vs 22). Natuurlijk gehoorzamen. Deze vaststelling wordt echter vaak misbruikt ten gunste van een eredienst aan God zonder vuuroffers. Alsof God altijd zo’n eredienst bedoeld zou hebben. Maar dat wijst op een ernstig gebrek aan begrip van de Torah. Immers, de eredienst met vuuroffers werd ook uitgeoefend in gehoorzaamheid aan God. Er kan geen einde gekomen zijn aan de offerdienst, want die is altoosdurend. In de Tempel in de hemel heeft altijd zo’n eredienst bestaan. Ongeacht of die op aarde ook bestaat.
Sjemoe‘El zei echter ook dat offeren aan God – wat Sja‘oel voorstelde – niet verward moest worden met Zijn expliciete bevelen aan de koning. Voor de eredienst gelden specifieke bevelen die bovendien grotendeels alleen uitgevoerd mochten worden door kohaniem (Isra‘Elitische priesters) en Lewiejim (Levieten). Een Isra‘Elitische koning is geen kohen, maar heeft andere bevelen uit te voeren die ook een eredienst zijn aan God.
De berisping van Sjemoe‘El zou dus ook verwoord kunnen worden als: extra vrome daden – offeren – gaan niet boven het doen van Gods bevelen uit en kunnen er ook niet voor in de plaats komen. Als Sja‘oel Gods bevel volledig had vervuld en dan had voorgesteld ander kleinvee van de Isra‘Eliem te offeren, dan had dat juiste vroomheid geweest. Eerst Gods expliciete bevel gehoorzamen en daarna Hem vrijwillig vereren en danken. Maar het kleinvee van de ’Amaleqiem was als offer ook zondig. Het was onrein. Hoe zit dat? Dit kleinvee was bedoeld om aan God gewijd te worden als banoffer. Het was dus ongeschikt om nog op andere wijze als offer te dienen. Vandaar dat Sjemoe‘El het ook valse godsdienst (toverij) noemde.
Er is echter meer aan de hand. Sja‘oels had het kleinvee van ’Amaleq gespaard als buit. Hij lijkt nooit van plan al het kleinvee te slachtofferen, maar een deel voor zichzelf en zijn leger te houden. Dan het sparen van ‘Agag. Uit zijn triomfantelijke houding (ma’adan; vs 32) blijkt dat hij verwachtte vrijgelaten te worden en een erepositie te zullen krijgen. Gangbaar onder heidense koningen.
Volgende keer: haftarah maftier Parah (Sjabbat na Poeriem).
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Sjabbat Zachor – Gedenkt (Amalek)"