Haftarah Wajesjév gaat over de parallel tussen de geschiedenissen van Judah en Josef met Gods oordeel over het nageslacht van Jakob.
Gods oordeel over de zonen van Jakob
God maakte door de profeet ’Amos (lastdrager (van God)) een oordeel over Isra‘El bekend (Am 2:6). Gezien de context van ‘Amos lijkt met ‘Isra‘El’ vooral de 10-stammen bedoeld te zijn (in vers 4 wordt Judah immers apart genoemd), maar inhoudelijk spreekt God toch echt alle 12 stammen aan (heel het geslacht dat God uit Mitsrajim (Egypte) leidde (Am 3:1)). God verweet hen dat ze aan allerlei onrechtvaardigheid, vernederen van armen, hoererij en afgoderij deden. God stelt daar tegenover dat Hij altijd trouw gewerkt had aan de realisatie van Zijn heilsplan. Hij verdelgde de ‘Amoriem (de sterkste inwoners van het beloofde Land). Hij voerde de Isra‘Eliem uit Mitsrajim en leidde hen door de woestijn om het land van de ‘Amoriem in bezit te nemen (Am 2:10). Onder Isra‘Els zonen wekte God profeten en Nazireeërs (volledig aan God gewijde Isra‘Eliem) op (vs 11). Maar Isra‘El vernielde Gods heilswerken. Daarom keerde God Zich tegen Isra‘El, want dat was het logische gevolg van Gods Verbond met hen. Net zo logisch als de Scheppingsorde (Am 3:3-8).
Parallellen
Sidra‘ Wajesjév (Gn 37:1-40:23) gaat over het waarom en hoe dat Josef, een zoon van Ja’aqov (Jakob), onvrijwillig in Egypte terechtkwam en welk onrecht hem daar overkwam. Hij belandde uiteindelijk in de gevangenis. Maar het gaat ook over het verval van Jehoedah die zich tegen de bepaling (Gn 24:3; 28:1) in vermengde met de Kena’aniem (Kanaänieten). Net zoals ’Esaw had gedaan. Daarvan kwam logischerwijs allerlei onheil, maar doordat Jehoedah recht deed aan zijn Kena’anie schoondochter kreeg zij door hem twee zoons.
Haftarah bij deze sidra‘ (Am 2:6-3:8) is een profetie van de Judeeër ’Amos die tussen 770-755 v.Chr. in het noordelijke koninkrijk Isra‘El werkte. Hij was tijdgenoot van de profeet Jesaja (Jesja’jahoe) die in het koninkrijk Judah werkte. ’Amos werd in het koninkrijk Isra‘El opgevolgd door de profeet Hosea (Hosjea’). Een Judeeër die onder de 10-stammen werkt kan gezien worden als een profeet voor heel Isra‘El (12 stammen). ’Amos houdt heel Isra‘El vier zonden voor. Een ervan, het verkopen van de rechtvaardige (tsaddieq) voor geld, staat in direct verband met de sidra‘: het verkopen van Josef door zijn broers (Gn 37:28). Opvallend is dat Josef dan als rechtvaardige moet worden opgevat (Hnd 7:9). Dat staat nergens in Genesis. Ook wordt er een verband gelegd tussen Josef met de benamingen behoeftige (‘evjon), arme (dal) en weerloze (’anav) (Am 2:6-7).
De benaming ‘Isra‘El’ staat in de parallel met Genesis voor de zonen van Ja’aqov (Jakob): zij die de verantwoordelijkheid hadden om de nalatenschap van hun vader, die God Isra‘El was gaan noemen (Gn 35:10), voort te zetten. Door hun overtreding tegen Josef blijkt God, volgens de profetie van ’Amos, vertoornd over hen te zijn geworden. Dat staat nergens in Genesis. Maar wie oplettend in Genesis leest moet het zijn opgevallen dat meteen na de mishandeling en verkoop van Josef en de leugen aan Ja’aqov, het verslag volgt over het verval van Jehoedah. Hij was de voor de handliggende opvolger van zijn vader was. Immers Re‘oeven (Ruben), de eerstgeborene van Ja’aqovs eerste vrouw, bleek ongeschikt (Gn 35:22) en evenzo de opvolgende broers Sjim’on (Simeon) en Lewie (Gn 34:30). Die geschiedenis van Jehoedah wordt ook veroordeeld door ’Amos, namelijk in het noemen van de overtreding van een man en diens vader die gemeenschap hebben met dezelfde vrouw (Am 2:7). Zowel ’Er, diens broer ‘Onan als hun vader Jehoedah hadden gemeenschap met Tamar, de latere weduwe van ’Er. God noemde dat ontheiligen van Zijn Naam! Ook dat staat niet in Genesis.
In het kader van de haftarah op de sidra‘ kan in de vier genoemde overtredingen de twee voor de handliggende opvolgers van Ja’aqov worden ontdekt. (Dan zou ’Amos erop wijzen dat zo’n 900 jaar later Isra‘El weer terugviel in diezelfde overtredingen!) De eerste twee (over het vernederen van de rechtvaardige, behoeftige, arme en weerloze) deden de zonen aan Josef en de volgende twee (over de hoererij en afgoderij) deed de kandidaat vertegenwoordiger van de zonen, Jehoedah. Maar dat hij aan afgoderij deed staat toch nergens. Toch is het een gegeven dat verbroedering en vermenging met de goddelozen tot afgoderij leidt. Als het niet letterlijk is gebeurd, dan is hoererij in Bijbelse zin nog altijd een vorm van afgoderij. Wie zal Ja’aqov nog kunnen opvolgen? Binjamin kwam in beeld.
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• 37:27 Geloofsgenoten moeten elkaar niet naar het leven staan, maar voor hun onderlinge omgang gelden bijzondere bepalingen (Gal 6:10; 1 Jh 3:16).
• 38:7,10 God kan kwaden onder de gelovigen doden (Hnd 5:5, 10).
• 38:8 Een vader moet zijn zoon tot Torah navolging aanzetten (Hb 12:5).
• 38:9 Het is kwaad als een gelovige de nalatenschap van zijn medebroeder opzettelijk verloren laat gaan (Dt 25:6).
• 38:11 Als de vader van een gelovige weduwe nog leeft, dan kan hij als voogd voor haar optreden (Lv 22:13).
• 38:26 Het is beter geen gemeenschap te hebben met een zwangere vrouw.
• 39:9 Gemeenschap hebben met een getrouwde vrouw is een groot kwaad en zonde, waarop de (geestelijke) doodstraf staat (Ex 20:17; Lv 20:10; Hb 13:4).
• 40:8 De verklaring van dromen is een zaak van God, maar dit wordt aan bepaalde gelovigen geopenbaard (Amos 3:7; 1 Kor 12:10).
Volgende week: Haftarah Miqqets over parallellen met de erkenning van Josef door de Egyptenaren en door zijn broers.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Wajesjév – En hij (Jakob) verbleef"