Haftarah Wajjiggasj gaat over de parallel tussen de hereniging van Josef met zijn broers en zijn vader Jakob in het land Egypte met de hereniging van Josef (de stamgroep ‘Éfrajim) met de stam Judah in het Land Isra‘El.
Het herstel van heel Isra‘El aangezegd
God gaf de profeet Ezechiël (Jechézqe‘El – God zal herstellen) opdracht om twee stukken hout te nemen. Op de ene moest hij “Voor Jehoedah (Judah) en voor de zonen van Isra‘El daaraan verbonden” schrijven en de op de ander “Voor Josef, een hout van ‘Éfrajim, en heel het huis Isra‘Els daaraan verbonden” (Ezech 37:16). Deze twee moest hij aan elkaar vastmaken zodat het als één zou worden. Dit beeldde uit dat God de stammen van Josef/‘Éfrajim weer zou samenvoegen met die van Jehoedah zodat de twee tot één zouden worden (vs 19). God zou dan de Isra‘Eliem wegnemen uit de natiën en voor altijd terugbrengen naar hun Land. Daar zou Hij hen tot één volk maken met één koning, een zoon van Dawied, over hen. Dan zal er een einde komen aan al hun afgoderijen (gilgoel), hun gruwelijkheden (sjiqqoets) en hun overtredingen (pesja’) en Hij zal hen reinigen (taher) zodat ze weer aan God gewijd zouden zijn door Zijn wil te doen. God zal weer onder hen verblijven in Zijn Woning (Misjkan) en Bejt Hammiqdasj (de Tempel; vss 27-28).
Parallellen
Sidra‘ Wajjiggasj (Gn 44:18-47:27) gaat over de vervulling van de belofte van Jehoedah aan zijn vader Ja’aqov (Jakob; Gn 43:9): hij stelde zich borg (’arav) voor zijn broer Binjamin. Daardoor openbaarde Josef zich aan zijn broers. Josef werd door zijn vader en broers als dood beschouwd (Gn 44:20, 28), maar hij toch in leven bleek te zijn. Josef liet hen weten dat God hun misdaad ten goede had gekeerd en in zijn positie zou hij Isra‘El kunnen behouden. Interessant is dat Josef zichzelf bestuurder (mosjel) noemt (45:8, 26), terwijl hij aan het begin van zijn verhoging nog machthebber (sjalliet) werd genoemd (42:6). Blijkbaar kon hij inmiddels meer afstand nemen het directe leiding geven. Josef riep zijn vader Ja’aqov op om met heel de familie naar Mitsrajim (Egypte) en Farao stemde daarmee in. Ook God bevestigde de woorden van Josef (46:2-4).
De haftarah bij deze sidra‘ (Ezech 37:15-28) heeft als belangrijkste parallel de hereniging van Isra‘El, maar in het bijzonder komen Josef en Jehoedah naar voren. De sidra‘ begint met Jehoedahs moedige daad (jiggasj – hij naderde (tot de bestuurder van Mitsrajim)) om zich nadrukkelijk als borg voor Josefs broer Binjamin te stellen. Jehoedah toonde daarmee zijn leiderschapskwaliteit in Isra‘El. Voor Josef was dit een daad van trouw aan Ja’aqov die hij beantwoordde. Ezechiëls profetie benoemt deze toenadering van Josef tot Jehoedah ook (Ezech 37:19). De haftarah laat zien dat Ezechiëls profetie niet gaat over de terugkeer van de veronderstelde verloren 10-stammen, zoals wel wordt gedacht, maar om een hereniging en herstel van de twee leidende personen onder de zonen van Ja’aqov, zoals ook geopenbaard werd in de vorige haftarah (zie Haftarah Miqqets: de parallel tussen Josef (de stam ‘Éfrajim) en Sjelomo, van de stam Jehoedah). Het gaat dus om leiderschap. Dit wordt ook bevestigd, omdat Ezechiëls profetie Isra‘Els toekomstige eenheid borgt onder het koningschap van een zoon van Dawied. Daarmee is Isra‘Els ultieme Leider, de Messias, bedoeld.
Ezechiëls profetie is echter uiteindelijk gericht op Isra‘Els godsdienstige herstel. Daarover staat niets in sidra‘ Wajjiggasj, maar onderkend moet worden dat Ja’aqovs geloofsvertrouwen zeker moet zijn hersteld en versterkt toen hij Josef hervond. Daar komt bij dat God Josef naar Mitsrajim vooruit had gestuurd voor Isra‘Els glorierijke toekomst. Dat blijkt ook uit Josefs nieuwe naam: Tsafnat Pa’neach – Verborgenheid van het glorierijke voortbestaan; Gn 41:45). Dat moet gunstig zijn geweest voor Ja’aqovs godsdienstige autoriteit, wat zeker zijn weerslag heeft gehad op zijn zoons. Dus ook dit blijkt een diepere parallel te hebben.
Torahgedeelten
De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:
• 44:33 Een gelovige mag de plaats innemen van een andere gelovige, want dat is naar Gods Karakter (Rm 5:7; 9:3; 1 Jh 3:16).
• 44:34 Een gelovige moet zijn (geestelijke) vader geen leed aandoen, wie dat wel doet is niet goed bij zijn hoofd (Gn 26:34; Spr 10:1; 15:20; 17:25).
• 45:5 God kan een misdaad ten goede keren (Rm 8:28).
• 45:7 God bereidt dingen voor ten goede van Zijn volk (Jh 14:2; Hb 6:20). Mensen hebben vaak geen inzicht in de dingen Gods (Hnd 7:35).
• 45:8 Gods handelen is groter dan handelen van mensen en zij weten niet altijd hoe God hun handelen gebruikt (Gn 45:5; Jh 15:16; Ef 3:20).
• 45:11 Geloofsgenoten moeten zorg voor elkaar dragen (Mt 15:32; 25:34-36; Jh 13:34; Rm 15:27).
• 46:3 God heeft beloofd om van Isra‘El een grote natie te maken en die in stand houden (Rm 11:26).
• 46:4 God vergezelt de gelovigen waarheen ze ook gaan en Hij zal Zijn plan met hen realiseren (Gn 28:15; Js 41:10; 43:5; Mt 28:20).
• 47:26 Gods bestuurders vaardigen (namens Hem) voorschriften uit, want dat is naar Gods Karakter (2 Kr 1:2; Js 33:22).
Volgende week: Haftarah Wajechie over parallellen over Ja’aqovs levenseinde.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Wajjiggasj – En hij (Juda) naderde"