Haftarah – Wajjiqra‘ – En Hij (God) riep

Haftarah Wajjiqra‘ gaat over de parallel van Isra‘Els opdracht om God offers te brengen in de dagen van Mozes met die opdracht in de dagen van Jesaja.

Isra‘El gemaand om God te verheerlijken
Door de profeet Jesja’jahoe (Jesaja) herinnerde God Isra‘El eraan dat Hij hen uit Mitsrajim (Egypte) had geleid. God had hen vormgegeven om Zijn lofprijs bekend te maken. Maar Isra‘El had God niet aangeroepen. Ze waren moe geworden van Hem. Ze hadden Hem geen offers gebracht, maar Hij had hen daar ook niet op aangedrongen of hen ermee vermoeid.

Isra‘El had echter ook God vermoeid door hun misdaden. Alleen deed dat Hem, in tegenstelling tot Isra‘El, niet Zijn Verbondsverplichting verzaken. Hij was door hun zonden gedwongen tot actie over te gaan. God kwam zo de Verbondsvoorwaarden na, maar Hij deed het ook om Zijns Naam wil.

God daagde Isra‘El uit om met argumenten te komen waarin Hij hen vermoeid zou hebben door de eredienst. Hij durfde zo’n rechtsgeding aan. Hij riep Isra‘El op om met bewijsvoering te komen, zodat hun gelijk zou blijken. Gods verdediging lag echter daarin dat hun vader al een zondaar was en dat hun uitleggers tegen Hem hadden overtreden. Ze zouden veroordeeld worden en straf ontvangen.

Maar God maakte ook bekend dat Isra‘El niet moest vrezen voor Zijn straf. Hij zou namelijk uiteindelijk Zijn Geest uitgieten op hun nageslacht en Zijn zegen op wat hun nakomelingen. Zoals God in het verleden was, zo zou Hij in de toekomst zijn.

Maar afgodendienaars hebben geen idee van de aankomende straf. Maar als die zou komen dan zou angst hun aangrijpen, want de afgoden die mensen voor zichzelf hadden gemaakt konden hun niet helpen. Ze waren blind en dom.

Uiteindelijk zou God Isra‘Els overtredingen en zonden laten verdwijnen. Isra‘El zou terugkeren tot de dienst aan Hem. Hij riep de Schepping op te jubelen en te juichen, omdat Hij Isra‘El losgekocht had. Ook Isra‘El zou Hem daarom verheerlijken. Dat was zo bij de Uittocht en het zou zo zijn bij Isra‘Els aanstaande herstel (van de offerdienst aan God).

Parallellen
Sidra‘ Wajjiqra‘ (Lv 1:1-6:7 (5:26)) gaat over de bepalingen voor de verschillende offers die aan God gebracht werden op het koperen offeraltaar. Elk offer had een bepaalde reden en bepalingen zijn gegeven over hoe het offer gebracht moest worden.

De haftarah (Js 43:21-44:23) heeft als parallel het verheerlijken van God met vuuroffers. De manier waarop die offers in de sidra‘ wordt gespecificeerd is uniek. Afgodenoffers waren niet zo specifiek. Het heidendom kent ook geen Verbond met een godheid zo verfijnd als Gods Verbond, waarin er duidelijke en aantoonbare wisselwerking is tussen de Verbondgenoten.

Vanaf Sinaj (Sinaï) werd de Verbondsband tussen God en Israël onderhouden door bepaalde offers te brengen in het centrale heiligdom. Zo kon, als een bepaalde zonde was gedaan, het Verbond herbevestigd worden met een bepaald offer. Maar het doel van de offers kon ook lofprijs en dank zijn. Sommige offers, zoals op feestdagen, waren ook vaste bepalingen van het Verbond en onafhankelijk van het dagelijkse leven van de gelovigen.

In de haftarah komt naar voren dat God Isra‘El gevormd had om Hem te eren. Vooral door vuuroffers. Maar Isra‘El is niet aan die opdracht toegekomen. Sterker, volgens de profetie van Jesja’jahoe staat het ze, tot op de huidige dag, meestal tegen om Hem te eren. Het overgrote deel van Isra‘El neigt naar assimilatie met het heidendom. Dat niet alleen, de parallel wijst ook op de afgoderij en daarmee impliciet ook op afgoderij van Isra‘El.

Aangekondigd wordt dat God, net zoals in Mitsrajim, Zich tegen de afgodendienaars richt. Zo stapelt Isra‘Els zondelast voor God dagelijks op. Gods toorn groeit navenant aan, want Hij rekent met de tijd van weerspannigheid en met het feit dat Isra‘El zich in hun tweede verbanning bevindt.

Maar Jesja’jahoe’s profetie kondigt ook redding aan. Net zoals de vuuroffers van het Sinaïtische Verbond redding gaven. Alleen, wie goed leest zal het opvallen dat geprofeteerd wordt over Jesjoeroen en uitverkozenen in Isra‘El. Dat wijst erop dat de redding komt voor een rest, een overblijfsel die heel (12 stammen) Isra‘El zal omvatten: de geestelijke vertegenwoordiging van de Joodse natie. De Joodse christenen (ook wel Messiaanse Joden genoemd) zijn de eerstelingen, een vooraankondiging van het toekomstige, eenmalige collectieve herstel van dat overblijfsel van Isra‘El.

Torahgedeelten

De volgende teksten uit deze sidra‘ kunnen opgevat worden als Torah:

• *1:3 Brandoffers werden aan God gewijd voor de gunst van de offerraar.
• 1:4 Diegene(n) die offerde moest(en) diens hand(en) op de kop van het brandoffer leggen, zodat God het aanvaardde ter verzoening (3:2, 8, 13; 4:4, 15, 24, 29, 33).
• *2:11 Elk spijsoffer moest ongezuurd zijn (chamets), dat is zonder enig zuurdesem (kal-se‘or), en zonder honing. Dat is een parallel met het eten van matsot tijdens de week van Pésach (Pasen), hoewel het van oorsprong los stond van de offerdienst (het heiligdom werd een jaar later in gebruik genomen (Ex 40:17)).
• *2:13 Elke offergave moest gezouten zijn, want zout staat voor Gods Verbond.
• 3:17 Het is gelovigen verboden om dierlijk vet (van welke soort ook) of bloed te nuttigen.
4:20 In geval van een opzettelijke zonde (een schuld – ‘asjam), dan moest het offer niet alleen dienen ter verzoening maar ook ter vergeving (salach; vss 26, 31, 35; 5:10, 13, 16, 18, 26 (6:7)). Vergeving nam de schuld weg.

De met een * aangegeven bepalingen zijn door de rabbijnen vastgesteld als mitswot uit de 613. In deze sidra‘ staan volgens de rabbijnen 16 mitswot.

Volgende week: Tsaw over parallellen met het doel van de offerdienst aan God.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Haftarah – Wajjiqra‘ – En Hij (God) riep"

Geef een reactie