Een helse, fantastische, helse reis

Foto: Levi Zoutendijk

Waarschuwing: deze column bevat details over de wreedheden van de Holocaust

AMSTERDAM |  De inhoud van mijn koffer is gewassen. De aantekeningen die ik heb gemaakt, zijn uitgeschreven maar in mijn brein is het nog steeds chaos. Zo veel indrukken, zo veel verhalen die buiten je voorstellingsvermogen vallen. Zonder deze uitzonderlijke groep mensen met wie ik deze reis heb beleefd, had ik waarschijnlijk halverwege een vliegticket terug naar Nederland geboekt. Maar de humor en onderlinge steun heeft me erdoorheen getrokken. Gister heb ik twintig uur geslapen, maar vandaag, terwijl we een nieuw NIW moeten produceren, voel ik me nog steeds uitgewrongen. Er is zo veel te vertellen, en de verhalen vechten in mijn hoofd om voorrang.

Maar goed, ik was gebleven bij Rita Schweibes en haar verhaal, dat ze ons vertelt met in haar schaduw Raya, die ze leerde kennen in het concentratiekamp net buiten het onbeduidende plaatsje Tulchin. De grote Joodse gemeenschap hier werd op een dag door Roemeense handlangers van de nazi’s, verzameld in een schoolgebouw. “Zonder eten, zonder drinken. Het was winter. De kinderen slurpten met hun tong de condens van de ramen voor wat vocht. Rita vertelt hoe een plaatselijke arts alle verzamelde Joden inspoot met drie soorten tyfus. Daarna ging het richting kamp. In twee dagen werd door heuvelachtig terrein lopend veertig kilometer afgelegd, het wordt nog altijd de weg des doods genoemd.” Rita werd het grootste deel gedragen door één van haar vijfentwintig familieleden. Ze was vier. Ze kwamen aan bij wat ooit een sanatorium was voor tbc-patiënten. Nu was het een concentratiekamp. Bij de ingang, naast een voornaam hek, doet Rita haar verhaal, Raya zit er stilletjes bij. Rita’s vader probeerde tijdens een van de eerste dagen in het kamp nog een tafellaken te verruilen voor een brood. Omdat hij buiten het kamp stapte werd hij onherroepelijk doodgeschoten. Haar moeder stierf een maand later. Haar vijftienjarige broer werd gek, verzonk in totale apathie en pleegde later zelfmoord door zich van de afgrond die aan het kamp grenst, te storten.

Kleine kinderen konden door een gat in het hek op zoek naar eten buiten het kamp. Dat lukte Rita vaak. Maar ook kwam een Oekraïense buurtbewoner eens op haar af met een bijl, ze heeft het litteken nog in haar been staan. In een winter stierf een jonge vrouw. “Er was sprake van kannibalisme: een moeder sneed stukjes vlees van haar af om haar kinderen te voeden. Een man sneed haar borsten af om op te eten.” Terwijl Rita haar verhaal vertelt, komt er een Oekraïner bij onze groep staan. Hij is dronken. “Waarom vertellen jullie dit? Mijn grootvader heeft nog geholpen. Jullie willen alleen maar een verhaal vertellen om er zelf beter van te worden,” roept hij Rita toe.

Bij verhalen als die van Rita, reageer ik altijd secundair. Alsof ik de gruwelen slechts mondjesmaat tot me kan nemen. Dan vertelt ze dat ze op een moment zichzelf van het leven heeft willen beroven, en hoe ze als een wonder werd gered door oude buren. Ze vertelt hoe ze haar leven weer oppakte, dat ze onderwijzeres wilde worden maar dat ging niet omdat ze in lompen was gehuld. Hoe ze op aanraden van wat mensen een medische opleiding ging volgen, omdat verpleegsters een witte jas kregen toebedeeld en dan maakte het niet uit wat je daaronder droeg. Haar schaduw Raya en zij werden vroedvrouw en zetten honderden kinderen op de wereld.

Dat is het punt waarop ik breek. Tranen stromen over mijn wangen, ze weigeren te stoppen. Blouma Jacobs, die de hele tijd met Rita in het Jiddisch heeft gecommuniceerd, pakt m’n hand. Mijn ontroering zit hem in Rita’s veerkracht: geef nooit op.

Even later lopen we over een oneffen weide aan het einde van de wereld. Hier liggen 62.000 Joden begraven die omkwamen in het kamp waarin Rita zat. Leendert legt een bloemetje bij het graf van Rita’s moeder, ze heeft haar daar zelf begraven. Verreweg de meeste anderen zijn in de vergetelheid geraakt. Voor hen geen graf met een naam, alleen een hobbelige weide op een heuvel.

Rita, ver in de tachtig, is voorzitster van haar kleine Joodse stettlgemeenschap. Ook zij en andere Holocaustoverlevenden, leunen op de voedselpakketten van Christenen voor Israël, zoals we die gister hebben samengesteld.

Nog is de dag niet voorbij. We gaan door naar een plek niet ver van het dodenkamp. Daar horen van Faina we hoe een groot aantal weeskinderen tijdens de winter in wakken willens en wetens zijn ondergedompeld in het ijskoude water om zo te verdrinken. Kwamen ze toch nog boven, dan werden ze door Oekraïense politieagenten alsnog hardhandig onder water geduwd. Er staat een bescheiden monument.

Het kindermonument in Bratslav, Oekraïne

Opperrabbijn Jacobs zegt een gebed Jizkor, opdat zij niet vergeten worden. De vrouw die het monument beheert, heeft drie kinderen die allemaal op alija zijn gegaan, ze hebben een nieuw leven gevonden in Israël.

We eten later bij haar moeder, Golda, in een shtettlhuisje: kippensoep en gevulde paprika. Ik krijg door alle verhalen geen hap naar binnen. Faina wil hier weer een Joodse gemeenschap opbouwen. Waarom? Vraag ik me af. Ga naar Israël! Waar je kinderen en kleinkinderen leven! Maar haar moeder, Golda, leeft hier ook nog. “Dit is mijn plek,” zegt ze. Ze heeft zelfs in het huis van haar moeder een bescheiden museumpje ingericht. Ik snap het niet, maar begrijp: dit is haar pad, en doe er verder het zwijgen toe.

– – – – –

Bronvermelding
Datum:         04-09-2019
Auteur:         Esther Voet
Website:       https://christenenvoorisrael.nl

– – – – –

1 reactieop"Een helse, fantastische, helse reis"

  1. Toda Esther voor wat jij deelde over jouw ervaring en opdat niet vergeten wordt.

    Shalom

Geef een reactie