De Parasha van deze week is Noach. We lezen uit Bere‘sjiet/Genesis 6:9-11:32. Uit de Haftara lezen we Jesaja 54:1-55:5 en we lezen Mattheus 24:36-46
Het moet duidelijk zijn dat alleen God bepaalt wie Hem mag en kan vertegenwoordigen; de ro‘sj uit de vorige sidra. Het moet ook duidelijk zijn dat God Adam en zijn nageslacht daarvoor had gediskwalificeerd. Hoe mooi en bijzonder sommigen Adam en zijn nageslacht ook willen zien. God maakte aan zijn nageslacht een einde door een verschrikkelijke straf: een watervloed. Maar was die straf wel afdoende?
In de tweede sidra staat Gods bestraffing van schepselen centraal, maar ook het redden van Noach. De tweede sidra gaat over Gods besluit om een einde te maken aan schepselen door een watervloed (6:13); de opdracht aan Noach om een vaartuig te maken (Hebr. Tevah; 6:14), waarin hij meer dan een jaar verbleef (H7-8), Gods verbond met de schepselen (van vlees; H9). De nakomelingen van Noach (H10) trekken naar de vlakte van Sjine’ar (Mesopotamië) zuidelijk van Ararat maar vallen opnieuw af van God. Daardoor moet Hij hen opnieuw straffen. Dit keer met een taalverwarring en een verstrooiing over de aarde (H11).
Rechtvaardige
Als nieuwe ro‘sj – vertegenwoordiger van God op aarde – redde Noach ook zijn gezin en bepaalde schepselen. God gebruikt vanaf dat moment voor het eerst de benaming tsaddieq (6:9) voor een mens. Dat betekent dat er al orde en recht van God bekend moest zijn aan hen. Dit is een bewijs dat God al voorwaarden had gesteld aan Adam (een verbond?), nadat Hij hem gedwongen had de omsloten tuin (Gan-’Edén) te verlaten. Dat betekent dus ook dat Gods vaststelling (6:11) dat zijn nageslacht verdorven (Hebr. tisjachet) was en misdadig (Hebr. chamas) gebaseerd was op die voorwaarden. Mensen konden dus beter weten. Opmerkelijk is ook dat Noach volmaakt was onder zijn generaties. Dat betekent dat hij in vergelijking met en ondanks de meest verdorven generatie – die van Lamech (4:23-24) – volledig leefde volgens de toen geopenbaarde voorwaarden van God.
Noach kreeg drie zonen. Waarschijnlijk was Cham (Heet) de eerstgeborene en Jafét (Beïnvloedbaar) de jongste. De middelste zoon, die als eerste wordt genoemd, heeft eigenlijk geen naam. Zijn naam Sjem betekent immers ‘Naam’. Zulke verborgen personen in de Bijbel zijn interessant, omdat ze, net als Adams zoon Abel (Hebr. Hevel – nevel/damp), zich onopvallend en rustig gedragen op aarde. Een eigenschap van een ware gelovige (Rm 2:29; Kol 3:3).
Ook de Here Jezus heeft die Eigenschappen. Eigenlijk is Zijn Naam, Jesjoe’ah, geen naam, maar het verkondigt Gods daden: God is redding. Van de Here Jezus is ook bekend dat Hij Zich vaak verborgen hield (Jh 7:10; 8:59; 12:36). Zeker het grootste deel van Zijn leven. Wie Hij is blijft voor de meeste mensen, en vooral voor Isra‘El, tot op heden verborgen. Maar wat God verborgen heeft zal eens openbaar worden (Mc 4:22).
Geen naam
God Zelf heeft ook geen naam, want toen Hem erom gevraagd werd wilde Hij alleen bekend zijn met wat Hij doet: ‘Ik zal zijn Die Ik was’ (Ex 3:13-14) of ‘Ik ben [de God] van de aanvang en van de einden’ (Js 41:4; Grieks: (van) de Alfa en (van) de Omega (Opb 1:8)).
De naam Sjem moet dus in verband staan met wie hij in godsdienstige zin zou blijken te zijn; de zoon van God. Een antisemiet is dus niet alleen zijn vijand, maar ook die van God. Dus eigenlijk is niet zozeer Noach de nieuwe ro‘sj, maar zijn nalatenschap: Sjem.
Het vaartuig wat Noach volgens de instructie van God moest bouwen was niet zomaar bedoeld om zichzelf, zijn gezin en een selectie van de schepselen in te behouden. Het wordt al snel duidelijk dat het godsdienstige betekenis heeft. De drie verdiepingen bijvoorbeeld zijn niet alleen praktisch, maar staan ook voor de Scheppingshiërarchie – planten (6:21), dieren (6:20) en mensen (7:1, 7). Maar Noach moest een geestelijke volheid (zeven) paartjes van rein gedierte (vogels, beesten en kruipende gedierte) in het vaartuig brengen en slecht een paartje van onrein gedierte. Het is duidelijk dat heel veel dieren echter niet mee konden gaan, maar een deel zou de watervloed (hamaboel) overleven, zoals de dieren die in en op de zee leven. Voordat Noach het vaartuig, meestal een ark genoemd, bouwt en erin gaat sluit God een verbond met hem (6:18). Ook begon de watervloed pas na de sjabbat (7:4, 10). Het aantal mensen in het vaartuig was Noach en zeven anderen. Alles staat dus in het teken van godsdienst.
Van twee kanten bracht God het water op de aarde. Vanuit alle bronnen van de grote waterdiepte (kol-ma’jenot tehom rabah) en vanuit de lucht (‘aroebot hasjamajim niftachoe; 7:11). Veertig dagen en nachten duurde de slagregen (hagésjém). Heel de aarde werd bedekt met water (7:19-20). Alle schepsels op het land wiste God uit.
Sommigen vergelijken de watervloed met de doop in water. In de Bijbel worden verschillende soorten waterdoop bevolen:
1. De reinigingsdoop
2. De bekeringsdoop van Johannes
3. De wijdingsdoop van een godsdienstig ambt
4. De doop in lijden
5. De verbondsdoop
Optie 1: reiniging heeft niets te maken met de watervloed. Bekering of wijding heeft tijdens de watervloed geen zin meer (optie 2 & 3). Een doop in lijden was het zeker wel (optie 4). Toch heeft een doop in lijden voor God alleen betekenis om de gelovigen beter te maken. De watervloed was echter een doodstraf. De verbondsdoop is een symbolische handeling met een tweeledige betekenis: willen laten verdrinken van het oude leven en de opstanding willen ondergaan in het nieuwe leven. Dat laatste ontbreekt. Kortom, er is totaal geen verband met een waterdoop.
Na 190 dagen (40+150 (7:24)) was de woede van God over de mensen gestild en richtte Hij Zich weer tot Noach en de schepselen bij hem in het vaartuig. God deed het water dalen. Dat duurde opnieuw 150 dagen. In totaal was er dus zo’n 340 dagen een watervloed op aarde. Op de zeventiende van de zevende maand kwam het vaartuig vast te zitten op de rotsen (8:4). Na ruim een jaar riep God tot Noach om het vaartuig te verlaten. Hij ging er in de tweede maand in (7:11) en kwam er een jaar later in de tweede maand weer uit (8:14).
Eer
Het eerste waaraan Noach denkt is aan het eren van God (8:20). God komt tot de slotsom dat de mens kwaadaardig is van geboorte. Daarom past Hij de aarde zo aan dat de schepselen er maar heel kort op kunnen leven en daarmee aan diens kwaad paal en perk wordt gesteld. Het leven van mens en dier, vertegenwoordigd in diens bloed, eisten Hij voor Zichzelf op. Op moord (doodslag buiten Gods wil om) stelde Hij de doodstraf en het doden van dieren moesten voortaan in Gods Naam gebeuren (9:5-6). God sloot ook een verbond met alles dat een lichaam van vlees heeft op aarde, waarvan de regenboog het teken werd (9:12-17).
Het contrast van Sjem met de weerspannigen tegen God, de bouwers van de eerste stad met toren (migdal), kan niet groter zijn. Sjem was naamloos, terwijl de weerspannigen zich een naam wilde maken (11:4). De vertroosting die Noach God bracht was van korte duur. In zo’n wereld is leven voor vrome gelovigen ondoenlijk. Daarom besloot God hen, die uit de zonen van Sjem – de Hebreeën – waren (11:21), eruit te laten trekken (’avar). Daarover gaat het in de volgende sidra.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasha prikkelt hij christenen om na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasha Noach: Gods vertegenwoordiger op aarde"