Parasjah – Nitsaviem – (De) Opgestelden (voor Gods Aangezicht)

In deze sidra‘ (Dt 29:10-30) begon Mozes zijn lange toespraak aan de oever van de Jordaan tegenover Jeriecho af te ronden. Hij stelde elke gelovige om Gods Verbond aan te nemen. Ook namens de volgende generaties. Maar hij waarschuwde ook voor de verschrikkelijke vloek die het gevolg zou zijn als ze Zijn Verbond zouden verbreken. Toch liet hij ook weten dat er zelfs dan nog terugkeer naar God mogelijk zou zijn. Wijzer zou zijn dit niet te laten gebeuren.

Mozes liet heel Isra‘El, inclusief de vreemdelingen (ger) die in hun midden waren (heel Gods volk; Gods Verbond was altijd ruimer dan alleen Isra‘El), zich opstellen (natsav) om hen over te doen gaan (’avar) tot Gods Verbond en tot Zijn zware eed (‘alah; breken ervan had verwoestende gevolgen) Die Hij met hen die dag sloot (29:10 (9)). (Dit officiële moment was nodig omdat de vorige generatie van Isra‘El, die toegetreden was tot Gods Verbond bij Chorev (Horeb), in de Sinaj, omgekomen was tijdens de woestijntocht die God hen als straf opgelegd had. Wie de inhoud van de toespraak van Mozes (1:1-29:8) grondig bestudeert zal onderkennen dat er nogal wat verbeteringen, aanpassingen en veranderingen in de oorspronkelijke Torah van Chorev waren opgenomen. Het is dan ook niet toevallig dat dit boek Devariem (Woorden of zaken (van Torah)) of Deuteronomium (tweede Torah) wordt genoemd. In die zin is het juist om het gebeuren van deze sidra‘ een Verbondsvernieuwing of herhaalde Verbondsluiting te noemen, zoals ook velen doen. Toch blijft het feitelijk om één en dezelfde Torah gaan, namelijk die (van Godswege bemiddeld is) van Mozes).

Torah vraagt naleving van heel Gods volk

Mozes benadrukte dat Gods Verbond niet alleen met de leiders (vss 10, 14) – hoofden (ra‘sjej), stamhoofden (sjivtej), oudsten (ziqnej) en opzichters (sjotrej) – die daar vooraan stonden werd gesloten, maar met allen die daar bij hen stonden en ook met die daar niet stonden. (De opvolgende generaties tot de komst van Mozes Opvolger (18:15-19), Die logischerwijs Zijn Torah zou bekend maken (1 Kor 9:21). Tot die tijd zou er geen vernieuwing van Gods Verbond (op basis van de Torah van Mozes) meer plaatsvinden. Dit zegt iets over het moment van collectief herstel van Isra‘El).

Mozes herinnerde hen eraan hoe het leven in het heidense Mitsrajim (Egypte) door hun vorige generatie aan hen overgeleverd was en wat ze gezien hadden van de heidense volken toen ze 40 jaar door hun gebieden trokken. Hun verwerpelijkheden en hun onbetrouwbare afgoden. Er mochten in Isra‘El op geen enkele wijze zijn die zich in diens hart afkeerde van het bij God zijn, door de afgoden van de heidenen te gaan dienen. Niet zou er in Gods volk een wortel zijn die voortbrengt afval van God.

Gods toorn over weerspannigheid aangekondigd

Een gelovige die de zware eed van Gods Verbond hoort maar zichzelf zegent door te denken dat het die toch goed zal gaan hoewel zijn levenswandel in dubbelheid (sjeriroet) zal zijn (voor de schijn voor God, maar in werkelijkheid Zijn vijand). God zou die niet sparen (salach), maar Zich tegen zo iemand keren, zeer toornig op die worden en de gevolgen van de zware eed op die door neerkomen. Zo iemand is door God uitgewist onder de hemel. (Dus niet alleen wordt de betrokkene door God gedood, maar ook diens nageslacht en nalatenschap. Ook zou voor die geen plaats zijn op de nieuwe aarde. Die wordt gewist uit het Boek van de Levenden).

Als deze levenswandel niet onder Isra‘El zou worden ontworteld, dan zou een volgende generatie verbaasd staan over de plagen (‘ét-makkot) en de ziekten (‘ét-tachaloe‘éj) die van Godswege het Land hadden uitgeput. Op dezelfde wijze waarop Hij onder andere S’dom en ’Amorah (Sodom en Gomorra) had verwoest. Als een buitenstaander zou vragen waarom God dit aan het Land had gedaan, dan moest geantwoord worden dat dit het gevolg was van de Verbondsbreuk van Isra‘El: het ontketenen van elke vloek (‘ét-kal-haqqelalah) die beschreven waren in de Torah van Mozes (28:15-68; sidra‘ Kie tavo‘). Isra‘El was dan in Gods toorn, brandende woede en uiterste kwaadheid door Hem uit het Land geplukt en weggeworpen naar een ander land. (Helaas is dat Isra‘El precies zo overkomen, namelijk naar Mesopotamië). Wie zich afvraagt waarom dit gebeurt, moet het antwoord niet zoeken in ongeopenbaarde zaken, maar in wat geopenbaard is. Namelijk het bevel om de hele Torah na te volgen (Mt 5:48; Gal 5:14; Jk 2:10) en in het gevolg van het overtreden ervan.

Mogelijkheid van herstel aangekondigd

Als Isra‘El dit overkomen zal zijn en de overgeblevenen tot het besef gekomen zijn dat dit het verwoestende gevolg van hun Verbondsbreuk was (30:1). Als die rest van Isra‘El dan collectief is weergekeerd (sjoev) tot God en met heel hun hart en met heel hun wil door alles te doen wat de Torah stelt, dan heeft God hun gevangenis (‘ét-sjevoet) gekeerd (sjoev) en zich ontfermd. (Noot: Vanaf vers 3 volgt 7* een werkwoord (een positieve daad) gevolgd door de woorden ‘haSjem Elohéjcha’ (De Heer, uw God (SV); vss 3-7, 9). Hij heeft Zich gekeerd samenbrengende Isra‘El uit alle natiën waarheen Hij hen verstrooid had (poets). Hij heeft hen doen komen in het Land dat het bezit van hun vaderen was om het te bezitten. God heeft hen dan welgedaan en hen omwille van hun vaderen vermeerderd. God heeft dan hun hart besneden, zodat ze Hem volkomen kunnen liefhebben. (Isra ‘El is echter nog in de galoet (verbanningstaat), dus deze woorden over een besneden hart zijn onvervuld aan Isra‘El). Dan zal Isra‘El echt tot God weerkeren en Hij zal dan verblijd over hen zijn zoals Hij was over hun aartsvaderen. Want het navolgen van de Torah is niet onmogelijk of onbereikbaar voor mensen, maar in hun mond en hart om het na te volgen (Rm 10:6). (Mozes profeteert hier over het Nieuwe Verbond en de wedergeboorte door de Heilige Geest, waardoor het houden van de hele Torah van de Messias, de Opvolger van Mozes, mogelijk is geworden. Iets waarin blijkbaar juist Isra‘Els collectieve redding, als natie, is gelegen).

Isra‘El voor de keuze gesteld

Mozes hield Isra‘El voor dat het overgaan tot het Verbond en de zware eed zowel tot godsvruchtig leven en het goede kon leiden of tot de dood en het kwade. Mozes gaf Isra‘El het bevel om God lief te hebben door Zijn Weg te gaan en de Torah na te volgen, zodat zij zouden leven, buitengewoon zouden worden en God hen zou zegenen in het Land dat Hij hen tot bezit zou geven. Maar als Isra‘El dwars zou worden en ongehoorzaam en als ze zich zouden laten verleiden en Gods vijand zouden worden. Dan kon Mozes Isra‘El al aanzeggen dat ze ten onder zouden gaan en niet lang zouden verblijven in het Land. Mozes nam de hemel en de aarde (de hele Schepping) als getuige. Hij hield ze het leven en de zegen, maar ook de dood en de vloek voor. Mozes wilde dat ze het leven zouden kiezen, door God lief te hebben, gehoorzaam te zijn en aan te kleven. (Het gaat in de Bijbel er dus om zelf voor God te kiezen. Geen voorbestemde uitverkiezing (Calvijns ernstige vergissing) dus).

In de volgende parasjah lezen we dat Mozes Jozua tot leider aanstelde, opdracht gaf zijn Torah in het Sjabbatsjaar voor te lezen en zijn profetie dat Isra‘El toch van God zou afvallen.

Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.

Wees de eerste die reageert op "Parasjah – Nitsaviem – (De) Opgestelden (voor Gods Aangezicht)"

Geef een reactie