In deze sidra‘ (Ex 27-30) toont God aan Mozes hoe het heiligdom zal gaan functioneren zodra de priesters aan God zijn gewijd en er hun dienst zullen gaan verrichten. Tijdens die dienst zullen ze speciale gewijde kleding dragen, waarbij vooral de kleding van de hogepriester opvalt.
God droeg Mozes, de Leviet, op namens Hem de Isra‘Eliem (inclusief de priesters) de bevelen (tsawwah) van Zijn Verbond bekend te maken. Daarin kwam een nieuw aspect tot uitdrukking van zijn vertegenwoordigerschap van God (ro‘sj) dat gedelegeerd werd naar de priesters (Maleachie 2:7).
Om het heiligdom te laten functioneren moesten de Isra‘Eliem erheen meenemen, om aan Mozes te geven, zuivere gestoten olie ten behoeve van de voortdurende lichtbron voor de offerdienst. Aäron en zijn zonen zouden dat bereiden, want zij zouden als kohaniem (priesters) in het heiligdom dienen. God toonde Mozes de speciale kleren van de kohaniem die gemaakt zou worden door Isra‘Eliem vervuld met een geest van wijsheid (roeach chachmah). Merk op dat deze sidra‘, over het functioneren van het heiligdom, begint met het noemen van olie (sjémén), licht (‘or) en een geest van wijsheid (roeach chachmah).
Speciale kleding van de kohaniem (priesters)
De kleren die voor Aäron gemaakt moesten worden tot eer (chavod) en sier (tif‘arét) moesten uit tien delen (getal van de volheid) bestaan:
• Een lange onderbroek (michnas)
Van wit linnen.
• Een onderkleed (chetonét)
Van geweven materiaal van fijn linnen.
• Het gewaad (‘ét-me’iel)
Geheel van blauwpurper en de opening van zijn hoofd met een rand van weefkunstwerk. Het mocht niet gescheurd worden. Aan de zomen ervan moesten granaatappelen van blauwpurper, roodpurper en slakkarmozijn afgewisseld met gouden belletjes komen. De belletjes zouden zijn komst in het heiligdom aankondigen, zodat hij niet door God gedood zou worden.
• De sjerp (‘ét-ha‘avnet)
Van borduurwerk van afwisseling.
• De kazuifel (‘ét-ha‘efod)
Het was van goud, blauwpurper, roodpurper en slakkarmozijn en fijn linnen van dubbel garen. Een borduurwerk van vervaardiging.
• Een gordel (chesjév)
Net zoals het borduurwerk van de kazuifel.
• Twee verbonden schouderstukken (sjetej chetefot chovrot)
Elk schouderstuk met een gouden kastje met daarin een edelsteen met daarop zes namen van de stammen van Isra‘El gegraveerd. Het waren gedachtenisstenen voor Isra‘El voor het Aangezicht van God. De twee schouderstukken waren aan elkaar verbonden met twee kettinkjes van zuiver goud.
• De tas (‘ét-hachosjén)
Vierkant naar het borduurwerk van de kazuifel. Dubbel. In de tas zaten de twee stenen van oordeel (misjpat); de steen van de Lichtgevenden (‘ét-ha‘Oeriem) en de steen van de Volmaakten (‘ét-haToemmiem). Om te onderscheiden. Op de tas zaten vier rijen edelstenen met horizontaal drie edelstenen met op elke steen een naam van de twaalf stammen van Isra‘El. Daarmee droeg Aäron de zonen van Isra‘El op het hart bij het binnengaan in de Misjkan om te verschijnen van Gods Aangezicht ter gedachtenis. De tas was verbonden aan de schouderstukken met zuiver gouden kettinkjes. De tas zat aan de onderkant met blauwpurperen koorden verbonden met de gordel van de kazuifel. De tas mocht niet worden losgemaakt van de kazuifel.
• De tulband (‘et haMitsnéfét)
Van fijn linnen. Aäron moest de tulband altijd dragen.
• De plaat (‘ét-tsiets) / de diadeem van de wijding (‘ét-nézér haqqodesj)
Van zuiver goud met daarin gegraveerd de woorden: ‘Gewijd aan God’. Deze plaat was aan de voorkant van de tulband verbonden met een koord van blauwpurper.
Aäron, de kohen gadol (Hogepriester), zal de misdaad van de gewijdenen dragen ter wijding van de zonen van Isra‘El (28:38) ten behoeve van al hun gaven (lechal-matnot).
God toonde toen de speciale kleding die voor de kohaniem gemaakt moest worden tot eer (chavod) en sier (tif‘arét) die moest bestaan uit vier (getal van de aarde) delen:
• Een lange onderbroek (michnas)
• Een onderkleed (chetonét)
• De sjerp (‘ét-ha‘avnet)
• De hoofdverhoging (hamigba’ah)
Wijding van de kohaniem
Mozes moest Aäron en zijn zonen wassen, aankleden en zalven. Hun handen bevestigen. Dan zouden ze kohaniem voor God zijn. Zij zouden hun speciale kleding dragen tijdens hun dienst in het heiligdom. Zij mochten geen misdaad accepteren, want dan zouden ze gedood worden.
God toonde Mozes de vier offers die hij moest brengen om hun dienst als kohaniem te wijden.
Een zondoffer (chatta‘t) om hen en het altaar te ontzondigen, een brandoffer (‘olah), een inwijdingsoffer (milloe‘) en een spijsoffer dat door de kohaniem als beweegoffer (tenoefah) zou worden gebracht. Ook een deel van het inwijdingsoffer werd als beweegoffer gebracht en een deel (teroemah kohaniem) zou door hen opgegeten worden samen met een deel van het spijsoffer. De inwijding zou zeven dagen (een volheid) duren. Elke dag dezelfde offers. Zo zou verzoening aan hen en het altaar worden gedaan en zo zouden deze gewijd worden.
Dagelijks functioneren van het heiligdom (haMiqdasj)
God droeg Mozes op dat dagelijks twee brandoffers gebracht zouden worden, zodat Hij zou verblijven in het midden van Isra‘El als hun God; in de ochtend en bij het schemeren van de avond. Samen met spijs- en drankoffers.
Toen toonde God aan Mozes een vierde object dat geplaatst moest worden in Gods Verblijfplaats (haMisjkan). Een gouden altaar waarop Aäron ’s morgens en ’s avonds reukwerken van geurstoffen (qetorét sammiem) moest offeren. Dit altaar, dat ook draagbaar was, zag Mozes voor het afschermingsgordijn in het heilige (de voorste kamer van de Misjkan) staan. Recht tegenover het verzoendeksel van de heilige kist achter het gordijn. Het gouden altaar zou eens per jaar verzoend worden met bloed van het zondoffer van de verzoeningen (hakipoeriem).
In de volgende parasjah zullen we zien hoe de Isra‘Elim deze hele prachtige openbaring aan het verkwanselen waren door Gods Verbond te overtreden.
Bijbelleraar Marco van Putten is gespecialiseerd in Judaïca en de rabbijnse wereld; in de wekelijkse Parasjah prikkelt hij gelovigen na te denken over de Hebreeuwse wortels van het geloof.
Wees de eerste die reageert op "Parasjah Tetsawwéh: Jij (Mozes) zal bevelen"