Rabbijnen – ‘Acharoniem – deel 5

Copyright MvP

Dit is een artikel in een serie over het rabbinale Jodendom bedoeld om te laten zien waarom en hoe het dominant werd. Het leven en de wereld van enkele prominente rabbijnen wordt beschreven en wat ze eraan bijdroegen. Dit leidt tot een beantwoording van de vraag of hun positie houdbaar zal zijn aan het einde van deze serie artikelen.

In de 17de eeuw kwam een diepe hang naar verlossing van de herhaaldelijke vervolgingen en het herstel van Isra‘El na zo’n lange tijd sinds de verwoesting van de Tempel.

Een belangrijke aanleiding was een grote golf van anti-Joodse vervolgingen die toen in Polen en Rusland uitbrak (1648). Het kreeg de naam Chmielnicki bloedbad. Kort daarop brak de Russisch-Zweedse oorlog (1655), waarbij ook Joodse woonplaatsen werden aangevallen en verwoest. Het lijkt er dan op dat deze hang naar verlossing en herstel vooral in het Pools-Russische Judaïsme ontstond.

Toch ligt de kern van de opleving in de plaats Sefat (Safed) in het beloofde Land. Daar werd aan de verder uitgewerkte en meer volwassen versie van de kabbalistische leer (de zogenoemde Luriaanse) de dominante plaats toegekend in het toenmalige Judaïsme (1630-1640).

In deze leer werd tiqqoen ’olam (reparatie van de wereld(orde)) als opdracht voor heel Isra‘El geformuleerd. Deze opdracht moest eerst vervuld worden opdat dé Messias kon komen. Hij zou daarna de politieke verlossing voor Isra‘El geven; het herstel van het volk tot een natie. In dit klimaat kon echter het zeer schadelijke optreden van de eerder genoemde Sjabbetaj Tsevie (1626-1676) een voedingsbodem vinden.

Maar deze leer opende ook de mogelijkheid voor een nieuwe loot aan het Judaïsme. Hoewel de erkenning ervan lang op zich liet wachten, omdat het aanvankelijk sterk werd bestreden (mitnagdiem). Deze loot kreeg de naam ‘chassidisme’. Een naam die al eerder was gegeven aan een hervormingsbewegingen gericht op vroomheid in de lange geschiedenis van het Jodendom. Daarom wordt de nieuwe loot ook neo-chassidisme genoemd.

Rabbi Sjabbetaj ben-Me‘ier hakKohen (De SjaK) (1622-1663)
Hij werd geboren in Oost-Europa (Litouwen). Zijn vader gaf hem de basisopleiding Judaïsme. Daarn ging hij studeren bij rabbi Jozua Hoeschel ben-Josef (kabbalist) die hoofd was van de jesjievah van Krakau. Daarna trok hij naar Lublin om talmoedie te worden van rabbi Nafatalie ben-Jitschaq hakkohen. Een kabbalistisch leraar die wordt gezien als een voorloper op het latere neo-Chassidisme.

Hij werd tot dayan (rabbinaal rechter) aangesteld van de bejt dien in Vilna. Op 45-jarige leeftijd publiceerde hij zijn belangrijkste geschrift: de Sjiftej Kohen; zijn commentaar op de Sjoechan ’Aroech. Door dit geschrift is zijn latere bijnaam ‘de Sj-K’ in gebruik geraakt. Daarin verdedigt hij de auteur rabbi Caro die inmiddels veel kritiek had gekregen. Maar Sjabbetaj was niet kritiekloos op de Sjoechan ’Aroech.

Op het terrein van halachah (Judaïstische leefregels naast de Bijbelse Torah) ontstond in zijn tijd een twee sporen weg; de Pools-Litouwse en de Duitse weg. Sjabbataj leerde een zo strikt mogelijke navolging van de halachah.

Op de vlucht voor de vervolging van Joden in Litouwen (1655) kwam hij in Lublin, maar niet lang daarna vielen de plunderaars ook die stad binnen en trok hij naar Bohemen. Uiteindelijk bereikte hij een plaats in Moravië waar hij als rabbijn werd aangesteld. Daar werd hij bevriend met een christelijk geleerde. Hij stierf daar. Zijn graf is daar nog steeds te bezichtigen.

Rebbe Jisra‘El ben-‘Élie’ezer Ba’al Sjem Tov (Besjt) (c.1698-1760)
Hij wordt gezien als de officiële grondlegger van het neo-chassidisme, maar omdat er later zoveel legendes over zijn leven zijn ontstaan is het niet makkelijk om zijn feitelijke leven te ontwaren. Hij zou zijn geboren in een kleine plaats in Poldolië. Zijn ouders waren bij zijn geboorte erg arm en al op hoge leeftijd. Hij werd daarom al snel wees, maar zou actief zijn geworden in de lokale synagoge. Daardoor kwam hij in contact met een Talmoed geleerde.

Daarna zou hij in verschillende plaatsen in de Karpaten hebben geleefd, allerlei seculier werk hebben verricht en meerdere keren zijn getrouwd, omdat hij steeds opnieuw weduwnaar werd. Uit zijn kinderen kwamen belangrijke rebbes[1] voort, zoals rebbe Nachman van Bratislava die later in deze reeks zal worden beschreven.

Volgens de latere neo-chassidische traditie openbaarde Jisra‘El zich op 36-jarige leeftijd als genezer en mystiek leraar (later ‘rebbe’ genoemd). Door de wonderen die hij zou hebben verricht vormde zich snel een steeds grotere groep leerlingen om hem heen. Ook andere proto-neo-chassidsche groepen sloten zich bij hem aan, zodat hij steeds meer werd aanvaard als dé voorman van dit chassidisme.

Ook Joodse groeperingen die kennis met hem maakte erkende zijn vermeende positieve invloed op Judaïsme. Toch groeide ook verzet en afkeer tegen zijn magische praktijken, af en toe extatische gedrag en mystieke benadering van God. Hij achtte (extatisch en hypnotiserend) gebed belangrijker dan studie om zo God te vereren.

Hij hield zich vooral bezig met de gewone gelovigen (bijvoorbeeld in het uitspreken van bezweringen (positief of negatief) en amuletten) en zijn onderwijs was niet-Talmoedisch. Wat wel sterk naar voren komt is het leren van ‘aggadah en de kabbalistiek van Rasag (rabbi Sa’adijah ben-Josef Ga‘on). Hij wees een al te strikte navolging van de halachah af.

Hij zou ook veel profetische dromen en visioenen hebben gehad. Tijdens dromen zou hij ook diverse personen uit het verleden van het Jodendom hebben ontmoet, maar ook bekende Joden die pas later zouden opkomen of zelfs nog moesten worden geboren. Wat wijst op het uitdragen van de kabbalistische leer van het vooraf bestaan van een vast aantal zielen van mensen.

Jisra‘El lag zich ook erg toe op sociale hulpverlening, zoals vrijkopen van gevangenen en helpen oplossen van allerlei problemen (van leden) van de Joodse gemeenschap. Hij benadrukte devotionele blijdschap als de juiste houding van een toegewijde Jood in elke situatie van het leven, maar specifiek voor wat betreft van de voorgeschreven synagogale gebeden.

Opvallend westers is ook de centrale karakteristiek van neo-chassidisme; individualisme. Het gaat om persoonlijk verlossing van de ziel voorafgaande aan de collectieve verlossing van Isra‘El. Dat de gelovige een tsaddieq moet worden[2]. Daardoor kwam Isra‘El en het messianisme op de achtergrond. Hoewel Jisra‘El beweerde dat hij deze openbaring over het individualisme van dé Messias Zelf te hebben gehoord in een visionaire droom.

De kern van zijn leer was ‘aankleving aan de Ziel van God’ (Hebreeuws: deveqoet), wat alle bezigheden en gedachten van het hele leven zou moeten (mitswah – bevel van God) omvatten[3]. Maar dat betekende voor hem ook dat veel vasten en ascetisme ontraden werden. Gods Ziel zou immers vooral blijdschap en welbehagen vertegenwoordigen, terwijl ascetisme volgens hem juist somberheid en pijn vertegenwoordigde.

Zoals elke echte esotericus[4] heeft Jisra‘El geen geschriften nagelaten en hij heeft dat ook aan zijn talmoediem opgedragen. Toch heeft een van hen toen voordrachten en uitspraken na de dood van Jsra‘El gepubliceerd. Ook andere claimen uitspraken en leringen van Jisra‘El te hebben samengebracht in hun boeken. Maar daarvan is natuurlijk niet vast te stellen of dit ook zo is.

Jisra‘El kreeg in het neo-chassidisme de bijnaam Ba’al Sjem Tov[5]. Afgekort B-Sj-T. Hij stierf in en plaats in Oekraine, waar zijn graf zich nog steeds bevindt.

+++
[1] Een rebbe is geen rabbijn, maar een neo-chassidisch leider met een bijzonder charisma en die speciale spirituele gaven van God zou hebben ontvangen. De titel rebbe toont dat rabbijnen zo’n leider van henzelf willen onderscheiden en die niet echt erkennen. Toch wordt neo-chassidisme inmiddels wel aanvaard als onderdeel van het ultraorthodoxe Judaïsme. Hoewel niet alle neo-chassidische denominaties.
[2] Maar dan niet zozeer door het doen van de wil van God (Torahnavolging en dus het ontwikkelen van Torahkennis en ervaring in het doen ervan), maar door het erkennen van 1. spirituele personen (die ver gevorderd zijn met deveqoet) en 2. de Joodse gemeenschap (herstel en opheffing van elke Jood tot deveqoet. Zelfs van al gestorven Joden).
[3] De bron van deze gedachte komt uit de Loeriaanse kabbalistiek (het verheffen (uit de zonde) van de gevallen zielen), hoewel Jisra‘El geen intellectueel verband daarmee legde.
[4] Esoterie betreft de leer van geheime kennis die overeenkomstig vooral ook geheim moet blijven.
[5] Dit is een bijnaam of beter titel die gangbaar is geworden in neo-chassidische beweging. Het staat voor iemand die geheime (esoterische) kennis heeft van de heilige Godsnamen en wist direct (bijvoorbeeld door genezingen of exorcisme) of indirect (bijvoorbeeld via amuletten) wonderen daarmee te verrichten (magie) door de krachten die deze Namen zouden vertegenwoordigen.

Wees de eerste die reageert op "Rabbijnen – ‘Acharoniem – deel 5"

Geef een reactie