Sjabbats­lezingen: God verdraagt niemand naast zich

Hoe zou u het vinden, wanneer in een huwelijk de vrouw een duur cadeau koopt voor een oud vriendje? Of wanneer ze hem uren­lang opbelt? Dan is het tijd voor een pittig gesprek: voor wie kies je, voor mij of voor die ander?

De Bijbelgedeelten voor de sjabbat Achare mot (Na de dood) en Kedoshim (Heiligen) zijn:
✡ Torahlezingen: Leviticus 16-10,
✡ Profetenlezing: Ezechiël 20:2-20, Amos 9:7-15,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Matteüs 5:43-48.
In verband met het onderwerp wijken we daar van af.

Gedeelten uit de Torahlezing:
U mag niets eten met het bloed er nog in. U mag niet aan wichelarij doen en u mag geen wolken duiden.
U mag u niet wenden tot de doden­be­zweerders en tot de waarzeggers. U mag hen niet raadplegen, zodat u zich met hen verontreinigt. Ik ben de HEERE, uw God.

De HEERE sprak tot Mozes: U moet vervolgens tegen de Israëlieten zeggen: Iedereen uit de Israëlieten en uit de vreemdelingen die in Israël verblijven, die iemand uit zijn nageslacht aan de Molech overgegeven heeft, moet zeker gedood worden: de bevolking van het land moet hem met stenen stenigen. En Ikzelf zal Mijn aangezicht tegen die man keren en hem uit het midden van zijn volk uitroeien. Hij heeft immers iemand uit zijn nageslacht aan de Molech overgegeven, waardoor Mijn heiligdom verontreinigd en Mijn heilige Naam ontheiligd is. Maar als de bevolking van het land daadwerkelijk haar ogen sluit ten aanzien van die man, wanneer hij iemand uit zijn nageslacht aan de Molech heeft overgegeven, en hem niet ter dood brengt, dan zal Ikzelf Mijn aangezicht tegen die man en tegen zijn familie keren en Ik zal hem en ieder die samen met hem hoererij bedrijft door als in hoererij achter de Molech aan te gaan, uit het midden van hun volk uitroeien.
En de persoon die zich tot de doden­bezweerders of tot de waarzeggers wendt om als in hoererij achter hen aan te gaan – tegen die persoon zal Ik Mijn aangezicht keren en Ik zal hem uit het midden van zijn volk uit­roeien. Heilig uzelf en wees heilig, want Ik ben de HEERE, uw God. Houd Mijn verordeningen en doe ze. Ik ben de HEERE, Die u heiligt.
Wanneer een man of een vrouw in verbinding staat met de geest van een dode, of een waarzegger is, moeten zij zeker ter dood gebracht worden. Men moet hen met stenen stenigen. Hun bloed rust op henzelf.

Leviticus 19:26, 31 en 20:1-7, 27 (HSV)

Een gedeelte uit de Profetenlezing:
Toen Saul het leger van de Filistijnen zag, was hij bevreesd en zijn hart beefde zeer. En Saul raadpleegde de HEERE, maar de HEERE antwoordde hem niet; niet door dromen, niet door de urim, en ook niet door de profeten.
Toen zei Saul tegen zijn dienaren: Zoek een vrouw voor mij die geesten van doden kan bezweren, zodat ik naar haar toe kan gaan en door haar raad kan vragen. Zijn dienaren zeiden tegen hem: Zie, er is in Endor een vrouw die geesten van doden bezweert.
Saul vermomde zich, trok andere kleren aan en ging op weg, en twee mannen met hem. Zij kwamen ’s nachts bij de vrouw aan en hij zei: Voorzeg mij toch door de geest van een dode; roep voor mij op wie ik u zal zeggen. Toen zei de vrouw tegen hem: Zie, u weet wat Saul gedaan heeft, dat hij de doden­be­zweer­ders en de waar­zeg­gers uit dit land heeft uitge­roeid. Waarom spant u dan een valstrik voor mijn leven, om mij te doden?
Saul zwoer haar bij de HEERE en zei: (Zo waar) de HEERE leeft, u zal om deze zaak geen straf overkomen. Toen zei de vrouw: Wie zal ik voor u oproepen? En hij zei: Roep Samuel voor mij op. Toen de vrouw Samuel zag, schreeuwde zij met luide stem. De vrouw zei tegen Saul: Waarom hebt u mij bedrogen? Want u bent Saul! De koning zei tegen haar: Wees niet bevreesd, maar wat ziet u? Toen zei de vrouw tegen Saul: Ik zie een godde­lijk wezen uit de aarde opkomen. Hij zei tegen haar: Wat is zijn gestalte? Zij zei: Er komt een oude man op, en hij heeft een mantel om. Toen wist Saul dat het Samuel was. Hij knielde met (zijn) gezicht ter aarde en hij boog zich neer.
Samuel zei tegen Saul: Waarom hebt u mijn rust ver­stoord door mij op te roepen? Toen zei Saul: Ik ben in grote nood, want de Filistij­nen strijden tegen mij en God is van mij wegge­gaan: Hij antwoordt mij niet meer, niet door de dienst van de profeten, en ook niet door dromen. Daarom heb ik u geroe­pen, om mij te laten weten wat ik doen moet. Toen zei Samuel: Waarom raadpleegt u míj dan, als de HEERE van u weggegaan is en uw vijand geworden is?

1 Samuël 28:5-16 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament:
En vandaar (gingen wij) naar Filippi, de eerste stad van dit deel van Macedonië, een kolonie. En wij verbleven een aantal dagen in die stad. En op de dag van de sabbat gingen wij de stad uit, de rivier langs, waar het gebed gewoon­lijk plaats­vond; en nadat wij (daar) waren gaan zitten, spraken wij tot de vrouwen die er samen­ge­komen waren.
En het gebeurde toen wij naar de plaats van het gebed gingen, dat een zekere slavin die een waar­zeg­gende geest had, ons tege­moet kwam. Zij verschafte haar meesters veel inkomsten met waarzeggen. Zij liep achter Paulus en ons aan en riep voort­du­rend: Deze mensen zijn dienst­knech­ten van God, de Aller­hoogste, die ons een weg naar de zalig­heid verkon­di­gen. En dat deed zij vele dagen lang. Maar Paulus, die zich (daar­aan) ergerde, keerde zich om en zei tegen de geest: Ik gebied u in de Naam van Jezus Christus uit haar weg te gaan! En hij ging op hetzelfde moment uit (haar) weg.

Handelingen 16:12-13 en 16-18 (HSV)

God verdraagt niemand naast zich
Het duiden van voortekenen zoals wolken, sterren-wiche­larij, waarzeggen door te luisteren naar boze geesten, oproepen van doden – dit waren allemaal gewoon­ten van de Kanaäni­tische volken waar­tussen de Israëlieten kwamen te wonen. Gods heilig­heid eist van Israël dat het niet handelt zoals de heidenen, op welk levens­gebied dan ook.
Want God is heilig, en Hij is uniek. Hij is de Schepper van hemel en aarde, en Hij heeft Israël uitgekozen als zijn eigendom, zijn eigen volk, om via dit volk de wereld te zegenen en voor Zich te winnen. Zijn eer geeft Hij aan geen ander. En voor wie God wil raadplegen, geeft Hij zijn zieners en profeten, en Hij geeft levieten en schrift­ge­leer­den om zijn volk leiding en onder­wijs te geven. Gods wil en de toekomst verneem je niet door koffiedik-kijken of het raadplegen van horoscopen.

Koning Saul was in zijn beginjaren vol ijver voor de Heer. Hij had alle waar­zeggers het land uit gejaagd, want het volk mocht alleen op zijn God vertrou­wen en zijn profe­ten raad­plegen. Maar wat kan een mens diep vallen! Het hart van Saul was niet onver­deeld aan de Heer toege­wijd. Er sloop onge­hoo­rzaam­heid naar binnen. Eerst een beetje, wel doen wat God hem opdraagt, maar niet hele­maal. Maar God verdraagt geen half­hartig­heid en ver­werpt Saul als koning. Hij antwoordt niet wan­neer Saul het benauwd heeft voor een komende veld­slag met de Filis­tijnen. Dan zoekt Saul zijn toevlucht toch bij een waar­zeg­ster, wetend dat God dit verbo­den heeft. Toen Saul later zag, dat de Filistijnen de slag gingen winnen, pleegde hij zelfmoord.

De vrouw die Paulus naliep in de Griekse stad Filippi, was bezeten door een boze geest. Zij was een medium, zouden wij zeggen. Net zoals de slang in de tuin van Eden Eva verleidde met halve waarheden, wilde de boze ook hier een halve waarheid rondstrooien, om de mensen van de enige ware God weg te houden. ‘Deze mensen zijn dienst­knech­ten van God, de Aller­hoogste, die ons een weg naar de zalig­heid verkon­di­gen,’ riep zij. ‘Een weg’ riep zij, niet ‘de weg’, de enige weg. Er zijn dus meer wegen om zalig te worden? En zij sprak over ‘de Allerhoogste’, een bekend begrip in de Griekse godenwereld, die vele tientallen goden kende, met Zeus als de allerhoogste. Maar Paulus wist: ‘Hoor, Israël! De HEERE (is) onze God, de HEERE is één!’ Daarom legde hij de boze geest het zwijgen op.

Mogen wij ook met het gezag van Jezus boze geesten uitdrijven, zoals Paulus deed? Ik geloof van wel, want God is niet ver­an­derd, en Jezus opdracht en volmacht gelden nog steeds. Maar deze geldt alleen voor mensen die zich het eigen­dom van Jezus weten. Anders gebeurt bij hen hetzelfde als bij de zonen van Scevas, rond­trek­kende Joodse duivel­be­zweer­ders, die de naam van Jezus gebruik­ten zonder Jezus per­soon­lijk te kennen, en door de beze­tene over­wel­digd werden (Handelingen 19:13-16).

Wanneer zij dan tegen u zeggen: Raadpleeg de geesten van doden, en waar­zeg­gers met hun gelis­pel en gepre­vel – zeg dan: Moet een volk zijn God niet raad­plegen? Moet men voor de leven­den de doden raad­plegen? (Jesaja 8:19-20)

Zie ook deze Sjabbatslezingen:
Hoe wil God dat wij Hem dienen, Leviticus 17,
Verheerlijk God met uw lichaam, Leviticus 18,
Gods regels voor een gezond gezin, Leviticus 18,
God en je naaste liefhebben, Leviticus 19,
Zorg voor vreemdelingen en armen, Leviticus 19.

Wees de eerste die reageert op "Sjabbats­lezingen: God verdraagt niemand naast zich"

Geef een reactie