Rabbijnen – Rabbinale periode (Ri‘sjoniem) – deel 6

Dit is een artikel in een serie over het rabbinale Jodendom bedoeld om te laten zien waarom en hoe het dominant werd. Het leven en de wereld van enkele prominente rabbijnen wordt beschreven en wat ze eraan bijdroegen. Dit leidt tot een beantwoording van de vraag of hun positie houdbaar zal zijn.

De christenen hadden sinds 1228 CE vrije toegang gekregen tot heilige plaatsen, vooral Jeruzalem, in het beloofde Land. Maar dat duurde amper 20 jaar. Er kwam namelijk abrupt een einde aan door de inval van Mammelukken vanuit Mitsrajim (Egypte). Zij zouden ruim 250 jaar dat gebied bezet houden, dus tot de 16de eeuw. De christenheid had groeiende onvrede daarover.

In Zuid-Frankrijk en Catalonië ontwikkelde zich in die tijd Joodse geleerden die de christenen uitdaagde in stevige theologische debatten. Ze zaagden daarin aan de belangrijkste fundamenten van het christelijke geloof. Maar daardoor kregen ze te maken met groeiende haat tegen Joden en moesten ze zich toeleggen op de verdediging van de Joodse gemeenschap.

Ze werkte ook aan het verder ontwikkelen van het Joodse geloof, dat door de confrontatie met de niet-Joodse wereld, vooral de Griekse filosofie, te maken kreeg met inwendige strijdpunten over het Joodse geloof.

Rabbi Lewie ben-Gerson (Gersonides – Ralbag) (1288-1344)
Lewie werd geboren in Zuid-Frankrijk (Languedoc regio), maar over zijn leven is echter weinig bekend. Hij leefde grotendeels in Orange (Rhône regio), maar verbleef ook enige tijd in Avignon. Hij onderhield contacten met belangrijke christenen en blijkt een brede interesse te hebben gehad. Hij is bekend als wiskundige, astronoom, filosoof en Bijbelcommentator.

Zijn eerste boeken gingen over wiskunde en geometrie. Hij becommentarieerde en corrigeerde ook klassieke werken van Aristoteles en Averroes. Als Talmoedist becommentarieerde hij de 13 hermeneutische principes van Rabbi Isjma‘El en het Talmoedtractaat Berachot. Dat laatste werk van Lewie is echter verloren gegaan. Hij werd door velen geraadpleegd over diverse halachot. Zijn halachische benadering was rationeel op basis van hermeneutische regels en hij verwierp allegorie.

Als Bijbelcommentator onderscheidde hij zich vooral op de onderwerpen voorbeschikking, wonderen en de messiassen (volgens Lewie waren er twee; een zoon van Josef die zou worden vermoord en de later optredende zoon van Dawied (David) door wiens komst mensen uit de dood zouden worden gewekt). Van de Bijbelboeken destilleerde hij ethische, filosofische en religieuze onderwijzingen die hij to’alot noemde. Hij ging eerst uit van de letterlijke betekenis, maar rationaliseerde vervolgens. Dat laatste deed hij vooral als het Bijbelse wonderen betrof.

Zijn belangrijkste Hebreeuwse werk, Sefer Milchamot Adonaj (Boek van de oorlogen van de Heer), waaraan hij 12 jaar werkte, verscheen in 1329. Hij behandelt erin problemen die volgens hem niet of onvoldoende door anderen zouden zijn behandeld. Het gaat over de onsterfelijkheid van de ziel, dromen, voorspellingen, profetie, goddelijke kennis, voorbeschikking, hemelse sferen, schepping van de wereld, wonderen en criteria om een ware profeet te onderscheiden. Voor al deze onderwerpen citeert hij diverse grote filosofen uit zijn tijd en eerdere, zoals Averroes en Rambam (Rabbi Maimonides). Met de geciteerde filosofen uit zijn tijd kwam hij ook in contact.

Hoewel het werk nogal ongestructureerd is en veel herhalingen bevat, geeft het een bijna volledig overzicht van filosofie en theologie. Om het werk te begrijpen moet de lezer echter voorkennis hebben van Lewie’s denktrant.

Zijn filosofische benadering van het bestaan van God volgende niet de gangbare insteek van Aristoteles die wees op daden die bewegingen in de wereld veroorzaken. Lewie wees op het bestaan van regelmatige processen die vaste patronen volgen. Dit wijst op een orde die bepaald en onderhouden worden door een hogere entiteit. Dat was volgens hem God. Hij week af van Rambam in zijn filosofische benaderingen.

Zo kwam hij met de opmerkelijke aanname dat God alles weet wat bepaald is door Hem, maar dat Hij de mens een vrije wil heeft gegeven om daarvan af te wijken. Daardoor heeft de mens de mogelijkheid los te breken van determinisme. Volgens Lewie zou God geen weet hebben van de menselijke vrije keuzes. Daarmee dacht hij een oplossing te hebben gevonden voor de twee fundamentele Bijbelse principes van Alwetendheid en de vrije wil van de mens.

Lewie onderkent het bestaan van kwaad, maar ook dat God door Zijn scheppingsorde (d.i. inclusief dromen, ingevingen, invloed van hemellichamen en profetieën) voorziet in een maximum van goed (vooral voor Isra‘El). Bepaalde mensen zouden echter in staat zijn met hun vrije keuze een maximum aan ongeluk voorkomen. Een positieve mensvisie dus die, hoewel ook tegenwoordig door velen wordt gehuldigd, helaas geen Bijbelse basis heeft. Te meer, omdat Lewie deze mensvisie individualistisch ziet (slechts bepaalde mensen zijn immoreel), terwijl in de Bijbel een algehele degeneratie van de mens is beschreven (Ps 14:3; Rm 3:10).

Als astronoom bestreed hij de berekeningen en aannames van Ptolemeüs. Bekendst is zijn nieuwe geometrische model voor het berekenen van de bewegingen van de maan. Volgens hem zouden zijn theorieën fouten van Ptolemeüs corrigeren.

Zijn uitgesprokenheid over allerlei onderwerpen maakte hem ook mikpunt van allerlei stevige kritiek. Vooral op het punten van godsdienstige leerstellingen kwam de kritiek van Chasd‘aj Crescas. Anderen vielen Lewie alleen aan op bepaalde leerstellingen. Opmerkelijk genoeg blijkt dat sommigen die hem bekritiseerden zijn stellingen simpelweg niet goed begrepen, maar ze toch overnamen. Iets wat vandaag ook nog gebeurt.

De meest bekende uitvinding van Lewie was de Jacob Staf. Een meetinstrument voor navigatie in de scheepvaart. Dit werd bijzonder populair onder zeelieden in de 16de eeuw.

Rabbi Chasd‘aj ben-‘Avraham Crescas II (1340-1410)
Chasd’aj werd geboren in Barcelona. Hij werd er bekend als handelaar en gemeenschapsleider. Hij legde zich toe op het schrijven van dichtwerken. Hij pleitte samen met anderen bij de koning van Aragon voor Joods privileges. Hij kreeg later ook juridische bevoegdheden van de koning om gemeenschapsleden te straffen of te excommuniceren.

Kort daarna werd hij rabbijn in Saragosa, waar de koning resideerde. Maar hij kreeg enkele jaren later te maken met de dood van een van zijn zonen die was omgekomen tijdens anti-Joodse rellen in Barcelona (1391). Hij verkreeg koninklijke toestemming om geld en middelen in te zamelen voor de verdediging en herstel van de Joodse gemeenschap in Catalonië. Later spande hij zich samen met andere rabbijnen in voor de opbouw van de hele Spaans-Joodse gemeenschap.

In de laatste tien jaar van zijn leven trok hij zich terug van publieke ambten en legde zich toe op literatuurstudie. In de periode kwamen zijn filosofische en theologische inzichten naar voren. Hij was geen halachist.

In zijn literaire werken richt hij zich tegen christelijke geschriften die Joden en de Conversos (tot het christelijke geloof bekeerde christenen) beschuldigden. Zijn focus lag op 10 christelijke geloofspunten: erfzonde, verlossing van de zonde, de Drie-eenheid, vleeswording van de Here Jezus, de maagdelijke geboorte, transsubstantiatie, christelijke waterdoop, messiasschap van de Here Jezus, het Nieuwe Testament en demonologie.

Hij richtte zich ook tegen het toepassen van Aristoteles en Plato op het Joodse geloof. Dit verklaart zijn scherpe afwijzing van vooral Rambam. In zijn belangrijkste werk ‘Or ‘Adonaj (Licht van de Heer) richt hij zich uitgebreid tegen Rambams hoofdwerk Moréh Nevoeqiem (Leraar voor de verdoolden). Hij was van plan nog een ander belangrijk werk te schrijven; Ner Mitswah (Lamp van Gods bevelen), bedoelt ter correctie en vervanging van Rambams Misnéh Torah. Het is er nooit van gekomen.

Misschien had het ook te maken met zijn fundamentele overtuiging dat filosofie en geloof gescheiden moeten zijn van halachah. Rambam bracht deze twee zaken samen. Voor Chasd’aj ging filosofie en geloof aan halachah vooraf, maar kon filosofie God niet bevatten maar alleen bevestigen. Het zou God Zijn die de orde van de schepping bepaalt en die orde wordt geopenbaard in Torah.

Volgens Chasd’aj is God Alwetend, Voorzienend afhankelijk van liefdebetoon van mensen en Almachtig. God zou mensen inspireren door liefde. Hij ging ervan uit dat mensen een vrije wil hebben, want door Torah werden ze uitgedaagd om te kiezen God te gehoorzamen. Toch ging hij uit van determinisme. Sommigen mensen zouden volgens hem altijd kiezen God te gehoorzamen.

Volgens Chasd’aj is Torah vol doelgerichtheid, zowel voor de gelovigen (spirituele welvaart en oneindige liefde voor God) als voor God (schenken van Zijn oneindige liefde aan Zijn schepselen). In alle discussies over de schepping stelde Chasd’aj simpelweg dat die irrelevant zijn in het licht van het bestaan van God. Alleen Zijn bestaan is relevant. De rest is slechts het gevolg ervan. Hij liet zich positief uit over Judah halLewie, Nachmanides en Jonah ben-‘Avraham Gerondi.

Hoewel Chasd’aj of Crescas, zoals hij beter bekend is, zich sterk profileerde als alternatief (niet-mainstream) filosoof, was hij zeker ook beïnvloed door Kabbalah. Vooral door de kabbalisten van zijn directie omgeving. Hij citeerde in ‘Or ‘Adonaj uit de belangrijkste kabbalistische literatuur. Hij nam de esoterie dus serieus. In tegenstelling tot Rambam en diens navolgers.

Natuurlijk verweten de tegenstanders van Crescas, zoals Abrabanel die hem overigens wel respecteerde, dat hij Aristoteles niet begreep, zijn alternatieve filosofie onbegrijpelijk zou zijn en een uitdrukking van een simpele geest. Toch waren er ook in zijn tijd en lang erna die zijn literatuur als zeer hoogstaand waardeerden.

Zijn kring van talmoediem bracht bekende rabbijnen voort. Hij is gestorven in Saragosa.

Wees de eerste die reageert op "Rabbijnen – Rabbinale periode (Ri‘sjoniem) – deel 6"

Geef een reactie