Shabbats­lezingen: Door God geroepen tot het ambt

In alle eeuwen roept God mensen tot zijn dienst. Aaron en zijn zonen werden er voor aangewezen, Jona werd tot profeet geroepen, Paulus en Timoteüs werden door God geroepen en toegerust voor het ambt van evangelist en herder.

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Shemini (Achtste) zijn:
✡ Torahlezing: Leviticus 9:1 – 11:47,
✡ Profetenlezing: 2 Samuel 6:1 – 7:17,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 7:1-19.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
Het gebeurde op de achtste dag dat Mozes Aäron en zijn zonen bij zich riep, met de oudsten van Israël. Hij zei tegen Aäron: Neem voor jezelf een kalf – het jong van een rund – als zond­offer, en een ram als brand­offer, beide zonder enig gebrek, en bied ze aan voor het aangezicht van de HEERE.
Daarna moet je tot de Israëlieten spreken: Neem een geitenbok als zondoffer, en een kalf en een lam, elk van een jaar oud en zonder enig gebrek, als brandoffer, verder een rund en een ram als dank­offer om voor het aangezicht van de HEERE te offeren, en een graan­offer met olie gemengd, want vandaag zal de HEERE aan u verschijnen.
Toen namen zij wat Mozes geboden had, en brachten het tot vóór de tent van ontmoeting. En heel de gemeenschap kwam naar voren en stond voor het aangezicht van de HEERE. En Mozes zei: Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Doe het, dan zal de heerlijkheid van de HEERE aan u verschijnen.
Toen zei Mozes tegen Aäron: Kom naar voren, naar het altaar, en bereid je zondoffer en je brandoffer, en doe verzoening voor jou en voor het volk. Bereid dan de offergave van het volk, en doe verzoening voor hen, zoals de HEERE geboden heeft.
Toen kwam Aäron naar voren, naar het altaar, en slachtte het kalf dat voor hem als zondoffer bestemd was. Vervolgens brachten de zonen van Aäron het bloed bij hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed en streek het op de hoorns van het altaar. Daarna goot hij het bloed uit aan de voet van het altaar. Het vet, de nieren en het net over de lever van het zondoffer liet hij in rook opgaan op het altaar, zoals de HEERE Mozes geboden had. Maar het vlees en de huid verbrandde hij buiten het kamp met vuur.
Daarna slachtte hij het brandoffer, en de zonen van Aäron reikten hem het bloed aan, en hij sprenkelde het rondom op het altaar. Ook reikten zij hem het brand­offer aan, in zijn stukken gedeeld, met de kop, en hij liet het in rook opgaan op het altaar. Hij waste de inge­wan­den en de poten, en liet ze in rook opgaan op het brandoffer, op het altaar. Daarna liet hij de offergave van het volk brengen, en hij nam de bok die als zondoffer voor het volk bestemd was. Hij slachtte hem en bereidde hem als zondoffer, zoals het eerste zondoffer.

Daarna hief Aäron zijn handen op over het volk, en zegende hen. Toen kwam hij naar beneden, nadat hij het zondoffer, het brandoffer en het dankoffer gebracht had. Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en toen zij er weer uit kwamen, zegenden zij het volk. En de heerlijk­heid van de HEERE verscheen aan heel het volk. Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag, juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde.
Leviticus 9:1-15 en 22-24 (HSV).

Gedeelten uit de Profetenlezing
Het woord van de HEERE kwam tot Jona, de zoon van Amitthai: Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar, want hun kwaad is opgestegen voor Mijn aangezicht.
Maar Jona stond op om naar Tarsis te vluchten, weg van het aangezicht van de HEERE. Hij daalde af naar Jafo en vond een schip dat naar Tarsis ging. Hij betaalde de prijs (voor de overtocht) en daalde af in het (schip) om met hen mee te gaan naar Tarsis, weg van het aangezicht van de HEERE.

Een zware storm bracht het schip in gevaar, en Jona erkende dat het zijn schuld was, en liet zich overboord werpen. Een grote vis ontfermde zich over hem, en spuwde de ongehoorzame profeet drie dagen later uit op het strand. (Voor wie dit ongelofelijk lijkt: de zuide­lijke walvis heeft een groot keelgat. Enkele jaren geleden is een man opgeslokt door een walvis, en weer uitgespuugd).

En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis. Toen bad Jona tot de HEERE, zijn God, vanuit het binnenste van de vis. Hij zei: Ik riep uit mijn benauwdheid tot de HEERE en Hij antwoordde mij. Uit de schoot van het graf riep ik om hulp, U hoorde mijn stem.

Toen sprak de HEERE tot de vis, en hij spuwde Jona uit op het droge.
Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Jona: Sta op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar de prediking die Ik tot u spreek. Toen stond Jona op en ging naar Ninevé, overeenkomstig het woord van de HEERE.

Jona 1:1-3, 1:17 – 2:2, 2:10 – 3:3a (HSV)

Gedeelten uit het Nieuwe Testament
Ik dank God, Die ik van mijn voorouders aan dien met een rein geweten, terwijl ik zonder ophouden aan u [Timoteüs] denk in mijn gebeden, nacht en dag. Wanneer ik aan uw tranen denk, verlang ik er vurig naar u te zien, om met blijdschap vervuld te worden. Daarbij herinner ik mij het ongeveinsde geloof dat in u is en dat eerst gewoond heeft in uw grootmoeder Loïs en in uw moeder Eunike. En ik ben ervan overtuigd dat het ook in u woont. Daarom herinner ik u eraan de genade­gave van God die in u is door de oplegging van mijn handen, aan te wakkeren. Want God heeft ons niet gegeven een geest van vrees­achtig­heid, maar van kracht en liefde en bezonnen­heid. Schaam u dan niet voor het getuigenis van onze Heere, en ook niet voor mij, Zijn gevangene, maar lijd met mij verdrukking om het Evangelie, overeen­komstig de kracht van God. Hij heeft ons zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping, niet over­een­komstig onze werken, maar overeen­komstig Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen, maar nu is geopen­baard door de verschijning van onze Zaligmaker, Jezus Christus, Die de dood teniet­gedaan heeft, en het leven en de onver­ganke­lijk­heid aan het licht gebracht door het Evangelie, waar­voor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heidenen.

En nadat zij aan die stad [Derbe] het Evangelie verkon­digd hadden en veel discipelen gemaakt hadden, keerden zij terug naar Lystre, Ikonium en Antiochië, en zij versterkten de zielen van de discipelen, spoorden hen aan in het geloof te blijven en (zeiden) dat wij door veel verdruk­kingen in het Koninkrijk van God moeten ingaan. En toen zij in elke gemeente door het opsteken van de handen voor hen ouder­lingen gekozen hadden en onder vasten gebeden hadden, droegen zij hen op aan de Heere, in Wie zij nu geloofden.
2 Timoteüs 1:3-11, Handelingen 14:21-23 (HSV).

Door God geroepen tot het ambt
In het voorafgaande hoofdstuk, Leviticus 8, staat beschreven, dat Aäron en zijn zonen tot het ambt van priesters waren geroepen. In dit hoofdstuk lezen we, dat zij het ambt van priester gewillig aanvaarden, door het brengen van offers. Offers die hen er aan herin­ner­den, dat zij zondig en onwaardig waren voor dit ambt, maar dat God hen had vergeven en hen toch had geroepen en aan­gesteld om God en mensen te dienen.

Ook de profeet Jona was geroepen door God voor een taak: waarschuw de inwoners van Ninevé dat zij zich bekeren van hun slechte levens­wijze. ‘Moet ik naar Ninevé gaan, de hoofdstad van Assyrië, de vijand van Israël? Nooit,’ dacht Jona, ‘laat God die stad maar straffen, dan hebben wij er geen last meer van.’
Maar God dacht er anders over, en stuurde met de hulp van een walvis de onwillige profeet toch naar Ninevé, waar de bevolking zich bekeerde op Jona’s prediking.

In Paulus’ brieven lezen we over de jonge voorganger of evangelist Timoteüs, die aangemoedigd wordt om in zijn dienst in de gemeenten de genadegaven van de heilige Geest te gebruiken, en verdrukking en lijden om het evangelie te aanvaarden.
Paulus bezocht de steden waar hij discipelen had gemaakt, bemoedigde hen, en stelde op democratische wijze, door handopsteken, ouderlingen aan. Presbuteros staat er in het Grieks, een woord waarvan het woord Priester is afgeleid. Een ambt van toezicht op, en bemoediging van, de gemeenteleden.

Ook in onze gemeenten kennen we ouderlingen, en diakenen. Maar hoe moeilijk is het om de lege plaatsen in de kerkenraad te vervullen. ‘Er zijn geen geschikte namen ingediend ter vervulling van de openstaande ambten. De kerkenraad is nog in overleg om dit op te lossen’, berichtte de nieuwsbrief van onze kerk.
‘Neem mijn uren en mijn tijd’, zingen we, maar blijkbaar zijn er veel andere dingen die onze tijd opslokken.

Ook landelijk zijn er problemen. Het predikanten­bestand vergrijst. Er gaan meer predikanten met emeritaat (pensioen), dan er jonge mannen of vrouwen zich geroepen weten om een opleiding te volgen voor het ambt van predikant. En in de Katholieke kerk gaat dit grapje rond: ‘Vroeger, als je een goede pastoor was, kreeg je er een kapelaan bij. Tegenwoordig, als je een goede pastoor bent, krijg je er een parochie bij’.
Roept God geen mensen meer tot het ambt, of zitten onze oren verstopt?

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: Door God geroepen tot het ambt"

Geef een reactie