Shabbats­lezingen: God hoort naar onze gebeden

De Heer wil graag naar onze gebeden horen, en die op zijn tijd en wijze verhoren. Daarvan getuigt het reuk­offer­altaar, dat in de tabernakel nabij de Ark stond. Maar Hij verwacht, dat wij ook naar zijn woorden horen en die gehoorzamen.

De Bijbelgedeelten voor de komende Shabbat Tetzaveh (U zult bevelen) zijn:
✡ Torahlezing: Exodus 27:20 – 30:10,
✡ Profetenlezing: Ezechiël 43:10-27,
✡ Extra lezing i.v.m. Poerim op 7 maart: 1 Samuel 15:2-34,
✡ Brit Chadashah, Nieuwe Testament: Hebreeën 13:10-16.

In verband met het thema wijken we daarvan af

Een gedeelte uit de Torahlezing
U moet ook een altaar voor het branden van reukwerk maken. Van acacia­hout moet u het maken; zijn lengte moet een el zijn en zijn breedte een el – vierkant moet het zijn – en zijn hoogte twee el. De bij­be­horende hoorns moeten er één geheel mee vormen.
U moet dat vervolgens met zuiver goud overtrek­ken, zijn boven­kant, zijn wanden rondom, en zijn hoorns. Ook moet u er een gouden rand omheen maken.
Ook moet u er twee gouden ringen voor maken, onder de rand ervan; aan zijn beide kanten moet u die maken, aan weers­kanten ervan. Ze moeten dienen als houders voor de draag­bomen om het altaar daarmee te dragen. Verder moet u de draagbomen van acaciahout maken en ze met goud overtrekken.
U moet het vervolgens vóór het voorhangsel, dat voor de ark van de getuigenis hangt, plaatsen, vóór het verzoendeksel, dat boven de getuigenis is, waar Ik u zal ontmoeten.
En Aäron moet daarop geurig reukwerk in rook laten opgaan. Elke morgen als hij de lampen in orde gebracht heeft, moet hij het in rook laten opgaan. Ook als Aäron de lampen tegen het vallen van de avond zal aansteken, moet hij het in rook laten opgaan. Het moet een voort­durend reuk­werk zijn voor het aan­ge­zicht van de HEERE, al uw generaties door. U mag daarop geen ander reukwerk in rook op laten gaan, geen brand­offer of graan­offer. En u mag daarop geen plengoffer uitgieten.
Aäron moet dan eenmaal per jaar aan de hoorns van het altaar verzoening doen met een deel van het bloed van het zond­offer ter verzoening. Eenmaal per jaar moet hij aan de hoorns verzoening doen, al uw generaties door; het is aller­heiligst voor de HEERE.

Exodus 30:1-10 (HSV).

Gedeelten uit de extra lezing
Toen kwam Amalek en bond de strijd aan met Israël in Rafidim. Mozes zei tegen Jozua: Kies mannen voor ons uit en trek op, bind de strijd aan met Amalek. Morgen zal ik op de top van de heuvel staan met de staf van God in mijn hand. Jozua deed zoals Mozes tegen hem gezegd had door de strijd aan te binden met Amalek. Mozes, Aäron en Hur klommen echter op de top van de heuvel. En het gebeurde, als Mozes zijn hand ophief, dat Israël de overhand had, maar als hij zijn hand neerliet, dat Amalek de overhand had.

Denk aan wat Amalek u onderweg aangedaan heeft, toen u uit Egypte wegtrok: hij ontmoette u onderweg en overviel bij u in de achterhoede alle zwakken achter u, terwijl u moe en uitgeput was; en hij vreesde God niet. Als de HEERE, uw God, u rust gegeven heeft van al uw vijanden van rondom, in het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft om dat in bezit te nemen, moet het zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!

Toen zei Samuel tegen Saul: De HEERE heeft mij gezonden om u tot koning te zalven over Zijn volk, over Israël. Luister daarom nu naar de woorden. Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb acht geslagen op wat Amalek Israël aangedaan heeft, hoe hij zich tegen hem gekeerd heeft op de weg, toen hij uit Egypte kwam. Ga nu heen, en versla Amalek, en sla alles wat hij heeft met de ban. Spaar hem niet, maar dood hen van man tot vrouw, van kind tot zuigeling, van rund tot schaap, en van kameel tot ezel.

Saul versloeg de Amalekieten vanaf Havila tot in de richting van Sur, dat tegenover Egypte ligt. Agag, de koning van de Amalekieten, greep hij levend, maar al het volk sloeg hij met de ban, met de scherpte van het zwaard. Maar Saul en het volk spaarden Agag, de beste schapen en runderen, en wat bijna het beste was, de lammeren en alles wat goed was. Zij wilden die niet met de ban slaan. Maar elk gebruiksvoorwerp dat waardeloos en vergaan was, sloegen zij met de ban.

Toen zei Samuel tegen Saul: Houd op, dan zal ik u vertellen wat de HEERE vannacht tot mij gesproken heeft. En Saul zei tegen hem: Spreek. En Samuel zei: Is het niet zo, dat u, hoewel klein in eigen oog, hoofd van de stammen van Israël geworden bent, en dat de HEERE u tot koning over Israël gezalfd heeft? De HEERE heeft u op weg gezonden en gezegd: Ga heen, sla de zondaars met de ban, de Amalekieten, en strijd tegen hen, totdat u hen vernietigd hebt. Waarom hebt u niet geluisterd naar de stem van de HEERE, maar bent u op de buit aangevallen en hebt u gedaan wat slecht was in de ogen van de HEERE?
Exodus 17:8-11, Deuteronomium 25:17-19; 1 Samuël 15:1-3, 7-9, 16-19 (HSV)

Een gedeelte uit het Nieuwe Testament
En toen het (Lam) het zevende zegel geopend had, kwam er een stilte in de hemel van ongeveer een halfuur. En ik zag de zeven engelen die vóór God stonden en aan hen werden zeven bazuinen gegeven.
En er kwam een andere engel, die met een gouden wierookvat bij het altaar ging staan. Aan hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij dat (samen met) de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar vóór de troon zou leggen. En de rook van het reukwerk steeg, (met) de gebeden van de heiligen, uit de hand van de engel op (tot) vóór God. En de engel nam het wierook­vat en vulde dat met het vuur van het altaar en wierp het op de aarde, en er kwamen stemmen, donder­slagen, bliksem­stralen en een aardbeving.

Openbaring 8:1-5 (HSV).

God hoort naar onze gebeden
Dicht bij de Ark stond in de tabernakel het reuk­offer­altaar, waarop dagelijks reukwerk werd gebrand, als symbool van de gebeden die tot God opstijgen en waar­naar God wil luisteren en op zijn tijd verhoren.

We lazen dat het volk Israël tijdens zijn tocht door de wildernis van achteren werd aangevallen door de Amalekieten. Terwijl de mannen tegen Amalek streden, stond Moses op een heuvel met naar de hemel uitge­strekte handen, als een gebed. En God verhoorde, Amalek werd verslagen.

In zijn afscheidsrede herinnert Moses het volk er aan, dat er op een dag nog definitief afgerekend moet worden met de Amalekieten voor hun laffe aanval: ‘Het moet zó zijn dat u de gedachtenis aan Amalek van onder de hemel uitwist. Vergeet het niet!’

Die dag kwam toen koning Saul regeerde. Het was voor hem meteen een test in gehoorzaamheid: zou hij de opdracht uitvoeren zoals God die had gegeven, en alles met de ban slaan?
De profeet Samuël kon het al van verre horen: het blaten van schapen en loeien van koeien verkon­digden, dat Saul de opdracht van God maar half had uitge­voerd. Wie niet naar de stem van de Heer luistert, kan geen koning meer zijn. Naar zijn of haar gebeden luistert de Heer niet.

Esther en Poerim
Waarom lezen we dit extra gedeelte op de shabbat voor Poerim? Het bijbelboek Ester beschrijft hoe het voortbestaan van het Joodse volk werd bedreigd door Haman, een afstammeling van Agag, de koning van de Amalekieten. Ook in dit boek speelt gebed en vasten een rol, al wordt de naam van God niet genoemd: ‘Ga, verzamel alle Joden die zich in Susan bevinden, en vast voor mij: eet niet en drink niet, drie dagen lang, nacht en dag. Ook ikzelf zal zo vasten, samen met mijn die­na­res­sen, en dan zal ik naar de koning gaan, wat niet over­een­kom­stig de wet is.‘ (Esther 4:16)

Wees de eerste die reageert op "Shabbats­lezingen: God hoort naar onze gebeden"

Geef een reactie